
aller waarschijnlijkst gedurende deze in een kort tijdverloop volbrachte
bepalingen standvastig zal zijn gebleven, kan, bij de steeds standvastig
bevonden stroomsterkte, dit aanmerkelijk verschil alleen aan fouten
in de meting van het eene of het andere spanningsverschil worden
toegeschreven ; eene opmerking, waarop wij later nog zullen terugkomen.
De eleetromotorische krachten Ex en E2 in de beide machines ontwikkeld
en uit de waargenomen spanningsverschillen aan hare polen,
met inachtneming van de grootte harer eigene inwendige weerstanden ,
afgeleid, zijn, voor de drie proefnemingen waarbij de snelheid der
eerste machine 800 toeren per minuut te boven ging :
Omwentelingen per minuut
stroomgevende stroomontvangende eleetromotorische krachten
machine machine in volts
Ei
850 643 2083 1258
923 709 2229 1468
1029 799 2480 1779
Volgens deze getallen worden de verhoudingen tusschen de, ontwikkelde
eleetromotorische krachten en de overeenkomstige snelheden
bij de stroomgevende machine uitgedrukt door
2.45 2.41 2.81
en bij de stroomontvangende, door
1.96 2.07 2.23.
De verhouding is dus ongeveer standvastig, zoodat daaruit deze
overeenkomst tusschen praktijk en theorie zou volgen, dat inderdaad
de ontwikkelde eleetromotorische krachten zich zouden verhouden als
de snelheden. Toch mogen wij de opmerking niet achterwege laten,
dat men geneigd zou zijn het standvastig dalen van die verhouding bij
toenemende snelheid in de eene , en het standvastig rijzen in de andere
machine, aan een standvastige fout en niet, zooals het rapport het
wil, aan toevallige fouten der waarneming toeteschrijven. De afzonderlijke
waarnemingen der stroomsterkte geven respectievelijk, in
ampères ,
2.57 2.52 2.50
waarin eene, hoewel kleine, daling der stroomsterkte is op te merken ,
die uit het met wassende snelheid te langzaam toenemen van de elec-
tromotorische kracht in den hoofdstroom en haar te snel toenemen in
den tegenstroom zou zijn te verklaren. En deze daling komt nog meer
uit wanneer men de stroomsterkte in de drie gevallen berekent, door
het verschil der gemeten spanningsverschillen te deelen door den gemeten
weerstand van den geleiddraad. Wij vinden dan toch, in ampères ,
2.74 2.51 2.21.
Hoe echter dit afnemen van de stroomsterkte, dat in beide machines
een verzwakking van het magnetisme der inductoren moet te weeg
brengen, op de ontwikkeling van eleetromotorische kracht in de eene
juist van tegenovergestelden invloed zou kunnen zijn dan in de andere,
is theoretisch niet te verklaren. Er blijft dus wel niet anders ? over
dan met de commissie aantenemen, dat wij ook hier met fouten in de
waarnemingen te doen hebben, die naar hare meening voortkomen
uit »1’impossibilité ou 1’on était de faire des mesures de U, u, I
absolument simultanées.”
Maar dan zinkt ook meteen de grond ons onder de voeten weg,
als wij een oordeel willen vellen omtrent de overeenkomst tusschen
de theorie en de feiten, wat betreft de meest voordeelige wijze van
overbrengen, met name omtrent de voorkeur daarbij aan de verhouding
— = i te geven. Want U en u stellen de spanningsver-
Igg
schillen aan de polen der beide machines voor en uit deze alleen
kunnen de waarden van Ex en E2 door berekening worden afgeleid. Daar
echter nu de tweede van de drie boven aangehaalde proefnemingen alleen
waarden van U en u oplevert, die, bij deeling door die der standvastig
bevonden stroomsterkte tot de afzonderlijk gemeten waarde van den
weerstand van den draad leiden, kunnen wij aannemen dat de verhouding
■ 1468
2229
9 0 . 6 6 het naast met de waarheid overeenkomt, dat
dus bij eene omwentelingssnelheid van 923 toeren in de minuut en
een weerstand óp de as der den stroom ontvangende machine van
5
5 Kilogram aan den arm van ^ — meters,O & TZ ' het »economisch rendement”
ongeveer 6 6 pet. heeft bedragen.
De absolute waarde van het op deze wijze overgebracht electrisch
E2I tol W M fëam
arbeidsvermogen bedroeg ^ . 9 iSl§ 1 7 5 v ’9.812- ~ 4 , 8 paar'
dekracht, het daartoe door de stroomgevende machine geleverde 7.3
paardekraeht. Had men aan een »economisch rendement” van 50
pet. de voorkeur gegeven, dan zou, naar hetgeen de theorie leert, het
overgebracht electrisch arbeidsvermogen de grootst mogelijke waarde