
HET NATUURLIJKE STELSEL DER ELEMENTEN
DOOR
Dr. J. W. D O Y E R Jzn.
In het begin van September 1885 werd op »Himmelsfürst Fund-
grube”, niet ver van Freiberg , een tot nu toe niet voorkomend zilvererts
gevonden, dat een nieuwe mineraalspecies bleek te zijn en den naam
van Argyrodiet ontving. Het nieuwe mineraal bevatte als hoofdbestand-
deelen zilver en zwavel en in kleine hoeveelheden ijzer, zink en kwik.
De analyse leverde evenwel een geheel eigenaardige moeilijkheid op:
zij sloot niet. Er was een tekort van 7 pet., dat niet toevallig was,
want bij acht achtereenvolgende analyses bleef deze fout constant. Dit
merkwaardige resultaat gaf prof. c. winkler te Fréiberg aanleiding
om te vermoeden, dat bet nieuwe mineraal een onbekend element
bevatte, hetwelk niet door den gewonen gang der analyse werd aangetoond.
Het mocht hem gelukken deze nieuwe grondstof af te scheiden
, hoewel niet dan na veel vergeefsche pogingen, want de verschillende
verbindingen van het element bezaten eigenschappen, die het
opsporen in den aanvang groote moeilijkheden in den weg legden. Ter
eere van zijn vaderland gaf hij aan de nieuwe grondstof dèn naam
van Germanium. In ’t voorbijgaan zij gezegd, dat de keuze van dezen
naam hem een berisping bezorgde van een Fransch scheikundige over
te ver gedreven nationaliteitsgevoel: een berisping, welke van dien
kant zeker onbillijk was, want het was de Franschman lecoq de
boisbaudran, die in dit opzicht was voorgegaan door aan het in 1875
door hem ontdekte element den naam van Gallium te geven en reeds
was dit voorbeeld gevolgd o. a. door den Zweed nilson , toen hij aan
een in 1879 door hem en tegelijkertijd door cleve ontdekt element
den naam van Scandium gaf. Maar gaan wij, met terzijdestelling van
deze naamkwestie, tot de elementen zelve over.
De ontdekking van. dit drietal elementen, waardoor het getal goed
bekende grondstoffen tot zesenzestig is aangegroeid, heeft een zeer
bijzondere beteekënis; niet omdat deze stoffen voor de praktijk groot
nut blijken te hebben, noch ook omdat zij beloven dit te zullen
verkrijgen; daar zij slechts in kleine hoeveelheid gevonden worden,
is het integendeel zelfs te verwachten, dat hunne praktische beteekenis
nooit groot zal zijn. Maar de genoemde ontdekkingen zijn daarom van
groot belang, omdat zij de, juistheid van verschillende theoretische
beschouwingen , die een verrassend licht werpen op den tot voor korten
tijd vrij geheimzinnigen aard der elementen, op zeer welkome wijze
zijn komen bevestigen. Het bestaan der ontdekte elementen vloeide
namelijk uit deze beschouwingen voort; hun karakter, hunne eigenschappen
waren voorspeld en voor een van hen was zelfs de plaats
aangegeven, waar het vermoedelijk zou te vinden zijn. Zoo kunnen
deze voorspellingen niet ten onrechte eenigermate vergeleken worden
met de vooruitberekening van de nog onontdekte, planeet Neptunus
door adams en l ev e r r ie r en de bevestiging van de berekende uitkomsten
was in beide gevallen een triomf voor de wetenschap.
Terwijl het mijn doel is , een kort overzicht te geven van de bovenbedoelde
beschouwingen, waaruit het zoogenaamde »natuurlijke stelsel
der elementen” is voortgekomen, zal het misschien niet ongewenscht
zijn, met een paar woorden in herinnering 'te brengen welke voorstellingen
de tegenwoordig geldende atomistische hypothese van den
bouw der lichamen geeft.
Men neemt aan, dat de stof de ruimte niet gelijkmatig en tezamen-
hangend vult, maar dat de lichamen bestaan uit kleine van elkaar
gescheiden stofdeeltjes, atomen genaamd. Iedere grondstof bestaat uit
eigenaardige atomen, die onderling volkomen gelijk zijn; er zijn dus
evenveel soorten van atomen , als er grondstoffen bestaan. Deze atomen
, waarvan voorloopig wordt aangenomen, dat zij volkomen hard
en ondeelbaar zijn , kunnen zich onderling vereenigen tot kleinere of
grootere groepen, moleculen genaamd, wier samenstelling en inwendige
rangschikking als karakteristiek voor de verschillende lichamen wordt
gehouden. Uit de samenvoeging van gelijksoortige atomen ontstaan de
moleculen der enkelvoudige, uit de samenvoeging der ongelijksoortige
atomen die der samengestelde lichamen. De moleculen, die zich in de
vaste en vloeibare lichamen waarschijnlijk tot grootere aggregaten vereenigen,
bewegen zich in den gasvormigen toestand als zelfstandige
deeltjes en nemen dan, onverschillig of zij groot of klein zijn , allen
dezelfde ruimte voor zich in beslag. Hieruit volgt, dat in gelijke
16