
verbergt hij zich tusschen rotsen of in holen, die hij of zelf graaft,
óf althans voor zich geschikt maakt. Ook breekt hij wel eens eenige
dicht bij elkaar staande dunnere stammen van boomen af, om zich
te midden van het lagere hout van over- en doorelkaar gevallen takken
een beschuttend dak in te richten. Dikwijls laat hij zich insneeuwen.
In de Karpathen noemt men het winterverblijf van een’ beer, waarvoor
bij voorkeur een holle boom wordt uitgezocht, »gaura”. Deze gaura
wordt vóór den tijd, waarop de slaap aanvangt, van alle vuile stoffen,
als vermolmd hout en aarde, gereinigd en met dunne twijgjes bekleed.
Meestal gaat de vrouwelijke beer eerder slapen dan de mannelijke.
Russische berenjagers verhalen , dat een beer, vóór dat hij gaat slapen ,
den omtrek van zijne winterwoning duchtig doorzoekt, of er hem
ook te veel sporen van menschen aanwezig zijn; mocht dat het
geval wezen, dan tracht hij eene andere, meer eenzame schuilplaats
te vinden.
Bij zacht weer verlaten de beren dikwijls hun hol om te drinken ,
of ook wel om voedsel op te nemen. Dooiweer maakt hen gewoonlijk
wakker, en wanneer zij in gevangenschap geene strenge koude en geen
gebrek aan voedsel te duchten hebben, slapen zij in het geheel niet.
Evenals andere winterslapers zorgen ook de beren , dat zij vóór het invallen
van den winter eene gróote hoeveelheid vet als reservestof in
hun lichaam hebben afgezet. Bij het ontwaken is deze massa verdwenen.
Vroeger meende men, in overeenstemming met een dergelijk verhaal
omtrent den das dat de beer, die gewoon is af en toe zijne pooten
te belikken, het vet uit die lichaamsdeelen gedurende den winter
zou uitzuigen.
De vrouwelijke beer werpt meestal in de maand Januari 2 of 3
jongen. Vóór en na de geboorte er van slaapt het dier den meest
gerusten winterslaap; tegen den tijd, dat het de jongen zal werpen,
is het geheel wakker, maar verlaat zijn hol niet.'
Omtrent de lichaamstemperatuur van beren, zijn, voor zoover mij
bekend is , geene waarnemingen gedaan. Wat hieromtrent van den das
is gezegd, kan ook op de beren worden toegepast.
Ondei de andere soorten van beren is ook van den zwarten ameri-
kaansche beer of baribal een winterslaap bekend. Meestal zoekt dit dier
m een bosch een’ omgevallen boomstam, waaronder hij zich verbergt,
door de aarde gedeeltelijk weg te krabben. Hij laat zich dan hier
insneeuwen; slechts eene kleine opening in de sneeuw duidt de plaats
yan den ch'oomer aan, Maar in meer zuidelijk gelegen streken kruipt
ook deze beersoort in holle boomen. Zijne leefwijze komt dus veel
met die van den bruinen beer overeen.
Een dier, dat tot de orde der insecteneters wordt gebracht,
maar aan bijna iedereen als muizen vanger bekend is, is de egel, in
vele streken door het groote publiek »stekelvarken” genoemd, in
Groningen en Oostfriesland onder den naam van »swieniegel’ (zwijn-
egel)Ë in de Betuwe, zonderling genoeg, onder den naam van »egelantier”
bij oud en jong bekend, ’t Is waar, de egel eet veel muizen,
waar hij ze krijgen kan, en de landbouwer kan zijne aanwezigheid
niet genoeg op prijs stellen. Maar het gebit van den muizenverdelger
komt veel meer met dat der insecteneters dan met dat der echte
roofdieren overeen. De kiezen zijn evenwel stomper dan bij den mol.
De meeste insect’eneters laten zich niet door den invallenden winter
tot rust dwingen; mol en spitsmuizen blijven wakker, zij het dan
ook, dat zij zich niet zooveel aan ons vertoonen, wijl zij hun heil
op grootere diepte in den grond zoeken. De egel daarentegen bergt
reeds bij de eerste strenge vorst zich zoo diep mogelijk in zijn nest
en legt zich te slapen. Hij gebruikt daarvoor hetzelfde hol, dat hem
ook des zomers tot verblijf dient. Dit is eene in den grond uitgekrabde
holte, voorzien met stroo en bladeren, dikwijls onder kreupelhout
, soms in het koren, niet zelden aan de helling van een’ aardwal
te vinden. Het nest heeft vaak twee uitgangen, die meestal naar de
richting van den wind worden verlegd. Tegen den winter wordt het
nog eens op nieuw met bladeren, hooi en stroo bekleed. L enz beweert
gezien te hebben, dat het dier deze stoffen op zijn rug naar huis
draagt.'Het begeeft zich nl. naar eene plaats, waar veel van zijne
gading bijeen lig t, legt zich op den ru g , rolt zich heen en weer en
spiest daardoor eene geheele vracht aan zijne stekels. Deze lading
brengt de egel naar huis en haalt zich op dezelfde wijze eene tweede.
Een dergelijke aangekleede egel moet een zonderling gezicht opleveren.
Ook schijnt hij op bovengenoemde manier soms ooft naar huis te dragen.
De houding, waarin hij zijn’ winterslaap doorbrengt, is dezelfde als
die hij aanneemt als hem gevaar dreigt. Door de aanwezigheid van
eene bijzonder groote huidspier, welke den geheelen rug bedekt en
een’ zeer dikken rand heeft, kunnen vóór- en achterdeel van het zich
in tweeën buigend lichaam met kracht tegen elkaar worden gedrukt,
zoodat men den egel niet dan met groote moeite kan ontrollen. In