
risehe kracht van den aldaar ontwikkelden tegenstroom afteleiden,
moet het met ditzelfde product worden verminderd. Want de inwendige
weerstanden van beide machines zijn gelijk en de stroomsterkte is in
de geheele geleiding dezelfde; maar het spanningsverschil dat den
stroom door hare windingen drijft en daarin in warmte wordt omgezet,
bestond reeds toen de machine begon te draaien. Wij vinden op deze
wijze: E2 = 850 — 235 = 615 volts. Uit deze beide eleetromotorisehe
krachten afgeleid, bedraagt het »rendement” slechts 615 of ongeveer
39 pet. Dit vrij aanzienlijk verschil tusschen de op beide wijzen
berekende waarden kan alleen daarin zijn oorsprong hebben, dat, na
de herstellingen, die de eene machine had ondergaan, beiden niet
meer identiek waren.
Wat de absolute waarde van het overgebracht electrisch arbeidsvermogen
betreft, volgt uit deze berekening dat het 615 X 0.50 = 320
E
volt-ampères bedroeg. Had men de verhouding D2j opgedreven tot de
waarde f , die, naar wij weten, bij de gegeven waarde van Ej met
het maximum van dit vermogen overeenkomt, dan had men de stroomsterkte
— uit I = Ei ■E,
tot op 0,42 _ ■ 1 5 8 0 ^ 7 9 0
R 950 - f 2 X 453
ampères moeten verminderen; daardoor zou de absolute waarde van
het overgebracht electrisch arbeidsvermogen E2 I tot 790 X 0.42 = 332
volt-ampères zijn gestegen.
Dynamometrische metingen heeft de Commissie te Miessbaeh niet
verricht; de dynamometer, dien men daar beschikbaar had, kon slechts
dienen om een arbeidsvermogen te meten dat 15 paardekrachten of
meer bedroeg. Wij kunnen dus ook niet beoordeejen welk verlies er
aldaar werd geleden bij het omzetten van het mechanisch arbeidsvermogen
in electrisch. Te München waren den 25slen September,
toen de machine te Miessbaeh dus nog normaal was, door den duitschen
ingenieur, die de Commissie daartoe had aangewezen, metingen met
den toom gedaan; daaruit bleek dat toen het overgebracht mechanisch
arbeidsvermogen een halve paardekracht bedroeg. Had men op den
dag der proefneming deze meting herhaald, dan hadden wij ten minste
met betrekking tot de verhouding, waarin te Miinchen het electrisch
arbeidsvermogen weder in mechanisch werd omgezet, eenig oordeel
kunnen vellen.
Wij zien het dus: de proefneming te Miinchen kan, wat de zekerheid
der verkregen resultaten betreft, niet anders dan een mislukte
proef genoemd worden. Toch niet in dien zin, dat zij er aanleiding
toe kon geven, nu ook maar alle verdere pogingen in deze richting
achterwege te laten. Want zoowel gemis aan de noodige voorbereiding
als de zucht om effect te maken speelden hierbij te veel een hoofdrol.
Een afstand van niet minder dan 57 kilometers was voor een
eerste proef op grootere schaal wel wat heel groot; en een tentoonstellingsgebouw
is niet de rechte plaats, een tentoonstelling niet de
geschikte gelegenheid, om wat niet reeds in kalmer omgeving volkomen
is voorbereid ten uitvoer te brengen. Zoo dacht er zeker ook
de Electrotechnische Commissie over, toen zij , in een voor hem aller-
vereerendst schrijven, den heer deprez uitnoodigde onmiddellijk na
den afloop, de proef te komen herhalen. »Nous pouvons vous assurer”
zoo schreef zij, »quê vous trouverez 1’appui le plus puissant auprès ]
»des administrations de 1’Etat èt de la ville, auprès du consortium
»fondé a Münnich pour l’encouragement des entreprises électrotech-
»niques, auprès de 1’Union polytechnique, et enfin auprès des pro-
»fesseurs ét dés industriels de notre ville.”
De heer deprez scheen aanvankelijk geneigd aan dit aanzoek gehoor
te geven. Maar verschillende overwegingen, die wel eenigszins voor
de hand liggen, brachten hem er toe van dat voornemen af te zien.
Den 6 ^en Februari 1883 deed hij reeds eene eerste proef in de werkplaatsen
van den Chemin de fer du Nord, welke maatschappij én een
van hare telegraafdraden, én de noódige beweegkracht te zijner beschikking
had gesteld. Omtrent deze proefneming willen wij niet in
bizonderheden treden, omdat zij binnen kort tijdsverloop gevolgd werd
door andere, die voortdurend meerdere waarborgen van nauwkeurigheid
aanboden. Zij tóch werd den Uien Februari, onder ongeveer
gelijke omstandigheden herhaald, in tegenwoordigheid van het bekende
lid der Parijsche Academie, den heerU’REscA, en den 18ien gevolgd
door eene derde1, waarbij, ook in diens tegenwoordigheid, de snelheid
der machines hooger dan bij de tweede werd opgevoerd. Betreffende
beide laatstgenoemden bracht de heer trbsca in de zitting der Academie
van 19 Februari een uitvoerig1* verslag u it, fdat tot eene belangrijke^
discussie tusschen hem en den heer bertrand aanleiding gaf en er toe"^
leidde , dat de Academie zelve zich rechtstreeks met de zaak ging moeien.
Zij benoemde eene commissie', bestaande uit de heeren bertrand , tresca ,
cornu , de lesseps en c. de FREYCiNET, die in de zitting van den 9^™