
werking van lithium- en thalliumhydroxyde, van ammonia, vijf primaire, twee
secundaire en twee tertiaire aminen, van piperidine en van tetraðylammonium-
hydroxyde. Hij had het oog op hét verband tusschen het geleidingsvermogen voor
elektriciteit en snelheid der scheikundige werking bij basen; vroeger had hij gevonden,
dat deze twee eigenschappen bij de zuren aan elkander evenredig zijn. Het
bleek, dat bij ammonia, de aminen en piperidine het gevormde acetaat de verdere
ontleding van den ester door de base tegenwerkte; hier werd door interpolatie de
snelheid der verzeeping berekend voor het geval, dat geen acetaat aanwezig was.
Tetraaethylammoniumhydroxyde staat ook hier met kalium- en natriumhydroxyde gelijk.
Behalve bij natrium- en lithiumhydroxyde was het geleidingsvermogen voor elektriciteit
bij de basen evenredig met de snelheid der verzeeping, welke zij te weeg
brachten.
L. TH. eeichee zet zijne mededeelingen over de snelheid der verzeeping voort in
Liebig’s Ann. der Chem. 238, 276. Thans heeft hij zich de vraag gesteld, of bij ontleding
van aethylacetaat door natriumhydroxyde eene overmaat van eene aequivalente
hoeveelheid van den aether denzelfden invloed heeft als die van eene aequivalente
hoeveelheid der b?se. De eerste feeks van proeven, waarbij eene overmaat van
aethylacetaat werd genomen, leverde geen voldoende overeenstemming op. Dit wordt
aan de mogelijke verdamping toegeschreven en eene tweede reeks, waarbij deze
storende invloed was weggenomen, leerde, dat. de snelheid der verzeeping bij overmaat
van base en bij overmaat van ester door nagenoeg hetzelfde cijfer moet worden
voorgesteld. Alle proeven, die hier worden vergeleken, (24 met eene overmaat der
base en 39, waar de omgekeerde verhouding bestond), geschiedden bij eene temperatuur
van 15,8° k 15,85°.
Een derde arbeid, waarop wij hier wijzen, vond wellicht zijne-aanleiding in eene
bijzonderheid van ostwalds mededeejingen en heeft betrekking op den invloed van
een aantal zouten op de verzeeping van aethylacetaat door basen. Vooraf gaat de
mededeeling, dat men bij deze door middel van, natriumbydroxydei (aequivalente
hoeveelheden NaOHT en C2H30 2C2H5) van eene constante snelheid spreken mag, althans
binnen de grenzen van de sterkte der oplossingen , zooals zij hier werden gebruikt.
Svante akkheniüs nam oplossingen van- Vso’*-', V«810) Vso^VYieo'‘S V32o'tr-
normaal. Op de verzeeping door middel van l/10' ,!‘-normaal-oplossingen van NaOH
en den ester hadden vrij aanzienlijke hoeveelheden (1^ molekule op 1/40 molekule
NaOH) NaCl, NaNQ3, C2H3Na02, Na2S20 3 en Na2S04 geenen of eenen hoogst ge-
ringen invloed; hetzelfde was bij de verzeeping door KOH met KC1, KBr, KJ,
K2S04, KN03, Fe(CN)6K4 en Fe2(CN)12K6 het geval. Daarentegen werd de verzeeping
door ammonia tegengewerkt door de tegenwoordigheid van kleine hoeveelheden
C2H3(NH4)02, NH4N03, NH4C1 en (NH4)2C20 4; en wel was de invloed van aequivalente
hoeveelheden dier zouten ongeveer even groot. De alkohol bleek op de snelheid
der verzeeping geen invloed te hebben. (Zeitschr. physikal. Chem. I , 110).
D. konowalow (Zeitschr. physih. chem. I 63) komt omtrent de ontleding van
tertiair-amylacetaat bij verhitting lot eene dergelijke uitkomst als hetgeen abrhenius
omtrent de verzeeping van aethylacetaat door ammonia mededeelt. Daar de snelheid
der ontleding hier met de temperatuur toenam, werd de invloed van de aanwezigheid
der splitsingsprodukten hier bij eene bepaalde temperatuur (156°) nagegaan.
Azijnzuur bevorderde de ontleding en amyleeh (trimethylaethyleen)' had er geen invloed
op. Bij verhitting tot 156° gedurende één uur b. v. werd in tegenwoordigheid
van 34,13 pet. azijnzuur 12,45 pet. van den ester en bij tegenwoordigheid van
43,64 pet. azijnzuur 19,05 pet. van den ester ontleed. Ook propionzuur en boterzuur
werkten als azijnzuur, maar minder krachtig. D. v. c.
PLANTKUNDE.
Brandnetels, M Het zoogenoemde branden der brandnetels wordt veroorzaakt
door het celvocht der brandharen, wanneer de punt van zulk een haar in de huid
dringt en daar afbreekt. Het vroegere vermoeden, dat het door de in het celvocht
aanwezige organische zuren bewerkt zou worden heeft h a b e b l a n d t weerlegd door
aan te toonen, dat zulke kleine hoeveelheden van een zuur, zelfs van mierenzuur,
in wonden in de huid gebracht geen brandende werking uitoefenen. Hij vond verder,
dat. het celvocht deze -werking behoudt, als men het uitdroogt en daarna weder
bevochtigt, doch haar door verhitting tot 100° C. verliest. In dit laatste opzicht
komt dus de werkzame stof met de scheikundige fermenten (enzymen) overeen (La
Nature XV, 1887. N°. 724, p . 318). d ." v .
Wortels van Taxodium distichum. — Onder alle boomen van de Noord-Ame-
rikaansche bosschen munt deze soort, die wegens haar afvallend loof de kale cypres
genoemd wordt, uit door het vermogen om op plaatsen te groeien, die voortdurend
door water bedekt zijn. Dit vermogen heeft zij te danken aan hare wortels, die over
hare geheele lengte, op korte afstanden van elkander, vertikale takken omhoog
zenden. Deze takken zijn dik en stevig en min of meer kegelvormig; hun top eindigt
in den vorm van een knop en is hol, doch de holte, is omgeven door levend hout
en schors. Deze takken zijn on vertakt, alleenstaand, of tot groepen van twee of meer
op eene rij vereenigd, en soms zoo groot, dat zij voor bijenkorven gebruikt kunnen
wórden. Hunne hoogte bereikt niet zelden twee meter, en is juist zóó groot, dat de
top boven het water uitsteekt. Zij werken dan ook als luchtkokers, die de ondergedompelde
horizontale wortels van lucht voorzien. Rijst door eenige oorzaak het
water gedurende het voorjaar en het begin van den zomer zoo hoog, dat de toppen
dezer organen al dien tijd door het water bedekt blijven, zoo sterft de boom onvermijdelijk.
Staat de Taxodium aan den rand van een plas, zoo maken alleen die
wortels, die onder water groeien, zulke kegels; die welke zich in den grond ontwikkelen,
doen dit niet. Kweekt men den Taxodium op drogen grond, zoo ontwikkelt
hij deze kegels in het geheel niet , zoodat zij ook aan de exemplaren in botanische
tuinen niet plegen gezien te worden.
De kale cypres, die op droge gronden in de bosschen den strijd voor het leven