
en voorlaatsten ijstijd. De zoogenaamde palaeolitliische periode begint
dus in Europa waarschijnlijk tusschen 14600 en 9350 v. Chr. en loopt
tot 4100 v. Chr. en nog-iets daarna. In 4100 v. Chr. woonden in
Egypte en Babylonië reeds zeer beschaafde volken, wier taal, naam,
geschiedenis enz, ons ten deele bekend zijn. In dien tijd zullen door
de groote atmospherische neêrslagen vele tegenwoordige woestijnen
in Afrika en Azië vruchtbaar zijn geweest; in Centraal Europa was
toen groote uitbreiding der gletschers (ijstijd) en groote waterrijkdom
der rivieren om dezelfde reden.
Ongeveer 1150 na Chr. vinden wij, in overeenstemming met de
theorie, de grens van den wijnbouw in Europa veel noordelijker dan
thans; door geheel Noord-Duitschland tot aan de woudstreek aan den
Weiehsel toe kweekte men den wijnstok aan staken op de heuvels en
maakte er wijn van; in den tijd van Karei den Groote gedijden de
amandel- en vijgenboom benoorden Aken; tijdens de ontdekking van
Ijsland, waar thans geen boom meer voorkomt, groeiden daar geheele
bosschen van berken, eiken, sparren en wilgen. Op Groenland kwam
tijdens de ontdekking nog kreupelhout voor. In het laatst,der veertiende
eeuw werd nog bij Egmond, en ten tijde van Karei van Gelder
bij Arnhem wijnbouw gedreven. Daarentegen vonden de Bomeinen
60 j. v. C. noordelijk Gallië, en een deel van Duitschland onuitstaanbaar
koud. Het valt niet te betwijfelen dat van omstreeks 700 tot
1500 na C. Noord- en Centraal-Europa een veel zachter klimaat bezaten,
dan ten tijde van Caesar en ook dan tegenwoordig (vergelijk
het artikel van prof. v. h a l l in Alb. d. Nat. 1861, blz. 26, dat in
verband met het bovenstaande -zeer de aandacht verdient, daar het,
wat Europa in de historische tijden aangaat, een doorloopende bevestiging
er van is). H. H. v. Z.
VERBAND TUSSCHEN GELAATSHOEK EN OUDERDOM.
Voor eenigen tijd ontving ik een schrijven van den heer itzig
h e i n e , te Klaten bij Solo (Java), dat, hoe vreemd de inhoud ook
schijne, m. i., in een wetenschappelijk tijdschrift niet misplaatst is.
De briefschrijver? toch beroept zich op de ervaring, en waar deze
aan het woord is, luisteren wij met eerbied. Het is toch wel meer
voorgekomen, dat de slotsom van eene waarnemingsreeks geheel in
tegenspraak scheen te zijn met vermeende wetten en waarheden, langs
induktieven weg verkregen. Niettemin, nadere beproeving van den
induktieven gedachtengang leerde de onjuiste praemissen kennen, van
welke de redeneering was uitgegaan, terwijl almede meerdere waarnemingen
het goed recht der nieuwe wet bevestigden. Waar het feit
spreekt, houdt elke andere logika op. Der wetenschap blijft dan nog
slechts de beantwoording over van de vraag: uit welke natuurlijke oorzaken
vloeit gemeld feit, als noodzakelijk gevolg, voort ?
De heer i t z i g h e i n e dan , schrijft mij, dato 28 Oct. j. 1. het volgende :
»Keeds gedurende ruim 15 jaren — waarvan de laatste helft op Java
doorgebracht — heb ik opgemerkt, dat er een zeker verband bestaat
tusschen iemands gelaatshoek en zijn te bereiken ouderdom, en wel,
dat een grootere gelaatshoek gepaard gaat met een hoogeren ouderdom.
Ik ben daarom overtuigd, dat, niettegenstaande voeding, klimaat,
levenswijze, enz. een grooten invloed op den menseh uitoefenen, men,
aanteekening houdende van gelaatshoeken en bereikte leeftijden van
een zeker aantal personen, na eenigen tijd, nagenoeg met zekerheid
uit iemands gelaatshoek "zijn levensduur zal kunnen bepalen.” i t z i g
h e i n e voegi; hier nog bij, dat, »hoewel de linker gelaatshoek steeds
iets kleiner is dan de rechter, het m. i. voor genoemd doel voldoende
zal zijn, om slechts den linker gelaatshoek te meten.”
Uit een paar bijgevoegde figuren blijkt, dat de heer h e i n e den