
ME T A L E N U I T O U D E N TIJD.
Tot de velerlei bezigheden, waaraan de fransche scheikundige
bekthelot zijne krachten wijdt en waardoor hij zijn studievak met
de kennis van menig belangrijk punt verrijkt, behoort het doorsnuffelen
van oude oorkonden, waaruit over den oorsprong der scheikunde
een helderder licht kan opgaan. Dergelijke oorkonden zijn handschriften
in de nationale bibliotheek te Parijs en te Deiden aanwezig, werken
van scheikundigen en alchimisten uit vroegere eeuwen, ook overblijfselen
van de nijverheid van volken, die sinds lang van het tooneel
der wereld verdwenen. In de Revue Scientifique deelde hij onlangs eenige
merkwaardige bijzonderheden mede aangaande metalen voorwerpen,
uit het land der oude Chaldeën afkomstig en gedeeltelijk in een
paleis van Sargon te Khorsabad, gedeeltelijk door opgravingen in Tello
gevonden. Deze voorwerpen zijn thans in het museum van het Louvre
aanwezig.
In 1854 werd in het genoemde paleis een steenen koffer met gebedentafeltjes
gevonden. Uit de opschriften blijkt, dat er oorspronkelijk
zeven zijn geweest; drie zijn verloren geraakt en de overige vier
dragen lange opschriften, die vooral betrekking hebben op den bouw
van het paleis. Er blijkt ook u it, dat voor de vervaardiging der zeven
tafeltjes gebruikt waren: goud, zilver, koper, twee metalen wier
namen met die van lood en tin werden gelijkgesteld, en nog twee
stoffen, die gewoonlijk als marmer en albast werden beschouwd.
Berthelot heeft thans de scheikundige samenstelling nagegaan en
de uitkomst van dit onderzoek levert eene belangrijke bijdrage tot de
kennis der metalen, die bij de Chaldeën in gebruik waren. Het kleinste
tafeltje bestaat uit zuiver goud, waarin geen hoeveelheden van andere
metalen met zekerheid konden worden vastgesteld; het woog ongeveer
167 G. Het zilveren tafeltje, dat alleen aan den buitenkant wat zwart
geworden was zooals met ieder stuk zuiver zilver gebeurt, wanneer
het aan de lucht is blootgesteld, weegt ongeveer 435 G. en bevat
evenveel of bijna evenveel zilver. Het derde tafeltje, hetwelk meer
veranderd is, weegt thans 952 G,; eene geringe hoeveelheid, die van
de randen afgevijld is , leverde het bewijs, dat het uit eene soort van
brons bestond, waarin 89,47 pet. koper én 10,53 pet. tin aanwezig
waren. Het vierde tafeltje, waarvan het gewicht ongeveer 185 G.
bedraagt, leverde de minst verwachte uitkomst op; het was schitterend
wit, doorschijnend en hard ën kon dus niet uit een der bekende
metalen vervaardigd zijn; wanneer het toch in den loop der eeuwen
veranderd zou zijn, zou geen metaal in zulk eene stof zijn overgegaan.
Daarentegen was de-grondstof zuiver en gekristalliseerd magnesium-
carbonaat (koolzure magnesia), dat in den zuiveren toestand betrekkelijk
zeldzaam is ën daarentegen met caleiumcarbonaat (koolzure kalk)
verbonden een vrij algemeen voorkomend gesteente dolomiet vormt.
De Assyriers kenden dus zuiver magnesiumcarbonaat. Het levert
een leerzaam voorbeeld op, hoe voorzichtig men moet zijn in de opvatting
der namen, waardoor metalen óf mineralen in vroegeren tijd
werden genoemd. Immers de naam a-bar, waardoor de grondstof van
het vierde tafeltje werd aangewezen, werd tot nog toe gewoonlijk door
tin vertaald-.
Bebthelot vestigt bij deze gelegenheid de aandacht op de verschillende
stoffen, waaraan in verschillende tijdperken de naam magnesia
gegeven werd, stoffen die meestal niets te maken hadden met het
bekende lichte, witte poeder, hetwelk thans dezen naam draagt. Bij
de ouden verstond men onder magnesia tal van gesteenten, deels zwart
deels wit, die uit de nabijheid van steden of uit landstreken afkomstig
waren, die den naam Magnesia droegen; magneetijzersteen heet b. v.
bij hen aldus. De alchimisten verstonden onder magnesia bepaalde
oxyden van lood en tin , later ook legeeringen, waarin deze metalen
soms ook met zilver verbonden voorkwamen. In de achttiende eeuw
werd dezelfde naam dikwijls gegeven aan een aantal mengsels van
calciumsulphaat /(zwavelzure kalk; gips b. v.) en caleiumcarbonaat
(koolzure kalk; krijt b. v.), die soms stoffen bevatten, welke met onze
magnesia in een nauw verband stonden. Eindelijk werd de naam gebruikt,
zooals thans nog geschiedt. Het spreekt wel van zelf, dat
dergelijke verwarringen het verstaan van 'de geschriften uit vroegere
eeuwen zeer moeielijk maken.
De opgravingen te Tello' door den heer de sarzec leverden een
brokstuk van een vaas en een beeldje van een geknielde figuur, die