
zwavel èn 7 G-. ijzer) verhit; de eigenschappen van de samengestelde
stof beantwoorden noch aan die der zwavel, noch aan die van het
genoemde metaal. Alleen -ééne eigenschap deelen de samenstellende
stoffen altijd ongewijzigd aan de verbinding mede, namelijk haar gewicht
; het in het laatst der vorige eeuw door lavoisiek ingevoerde
gebruik der balans bij scheikundige werkingen is eene voortdurende
bevestiging geweest van de door dezen fransche scheikundige uitgesproken
stelling, dat bij scheikundige werkingen geen stof gewonnen
wordt of verloren gaat. Ruim zeventig grondstoffen of elementen zijn
thans bekend; uit,haar zijn alle-stoffen in, op, en buiten onze aarde
opgebouwd. Zoodra het zal blijken, dat eene dezer grondstoffen in
eene andere kan overgaan, zal men ophouden deze twee als twee
afzonderlijke elementen te beschouwen en zullen zij als wijzigingen
derzelfde stof te boek staan, die op eene dergelijke wijze onderling
verschillen als thans verschillende soorten van koolstof (diamant, potlood
of graphiet en suikerkoof b. v.) doen.
Op dit standpunt houdt men, op grond van jarenlange ervaring,
den overgang van twee metalen in elkander b. v. van koper in goud
of omgekeerd, in die mate voor onwaarschijnlijk, dat men van
»onmogelijk” spreekt. Niet aldus in vroegeren tijd, toen het beginsel,
hetwelk aan het denkbeeld »element” ten grondslag lag, geheel anders
was. Eenige eigenschappen, boven de anderen de aandacht trekkend,
werden als het ware: als buiten de stof om bestaande grootheden beschouwd
; zoo bestond de vloeibaarheid, zoo bestond de warmte b. v.
als een afzonderlijk denkbeeldig wezen. Aan dergelijke afgetrokken
begrippen, in de eene eeuw aan deze en in eene andere aan gene
eigenschap ontleend, werd de naam »element” gegeven. Wanneer de
in de voorstelling van hare eigenschappen afgescheiden stof in den
eenen of anderen toestand verkeerde, had zij dit aan een of meer
der zoogenaamde elementen te danken. Zoo is er een tijd geweest,
waarin b. v. de vloeibaarheid van alle vloeibare en alle gesmolten
stoffen aan het element »water” werd toegeschreven; ook werden al
deze stoffen wel als verschillende soorten van water beschreven. In de
zeventiende eeuw werd de vluchtigheid der stoffen van den meest
uiteenloopenden aard in verband gebracht met eene denkbeeldige grondstof,
die wel denzelfden naam droeg als het metaal kwik (mercurius)
doch daarmede volstrekt niet werd gelijk gesteld. De scheikundigen
der achttiende eeuw zochten in het zoogenaamde phlogiston de oorzaak
. van de brandbaarheid der ' stoffen, die deze eigenschap bezaten, en
de negentiende eeuw was van eene dergelijke voorstelling van eigenschappen.;
als bepaalde stoffen nog niet geheel vrij, hoewel het
tegenwoordige begrip van grondstoffen, in de eerste plaats berustende
op onveranderlijke hoeveelheden, in het laatste gedeelte der achttiende
eeuw tot volkomen helderheid gekomen was. Wel was de worsteling
geëindigd en waren de elementen der ouden weggesmolten als sneeuw
voor de zon, maar toch zien wij nog. sporen van de oude voorstelling
in de zoogenaamde »onweegbare vloeistoffen” (warmte, licht en elektriciteit)
, waarin eerst het onderzoek der negentiende eeuw verschillende
toestanden der stof herkende.
»Eigenschappen als grondstoffen voorgesteld” zietdaar eene eigenaardigheid
van heerschende denkbeelden in de wereldbeschouwing uit
vroegere eeuwen. Eene tweede bijzonderheid, waarin zij van heden-
daagsche voorstellingen afweek, was het gevolg van de eerste: de
grondstoffen, zelve iü haar wezen niet onveranderlijk, waren als
zoodanig geen stoffelijke bestanddeelen van de natuurvoorwerpen. Ging
eenig voorwerp, door verhitting b. v. in eenen anderen toestand over,
dan werd de verandering .van eigenschappen met den overgang van
de eene grondstof in de andere gelijk gesteld. Dat eene dergelijke
beschouwing, waar zij op de metalen werd toegepast, de verwachting
moest opwekken, dat het eene metaal in een ander zou kunnen over-
.gaan , ligt voor de hand.
De oudste voorstelling, die algemeen ingang gevonden heeft en
die eeuwen voor waarheid gold, was de leer der vier grondstoffen
van ARISTOTELES. Volgens haar werd in het bestaan van lucht, aarde,
vuur en water de oorzaak gezocht van de algemeen waargenomen
toestanden der stof, namelijk van den gasvormigen, den vasten, den
vloeibaren en eenen zeer ijlen en heeten toestand. Wanneer voor de
namen van deze denkbeeldige elementen andere woorden waren gekozen
, die niet tevens namen van werkelijk bestaande stoffen waren,
deze leer had in latere tijden minder verwarring aangericht.
Vooral de fransche scheikundige berthelot heeft in den laatsten
tijd gewezen op het verband van de leer der alchymisten en die der
vier elementen 1. Hij doet dit op grond van zijn onderzoek van een
1 Les oriffines de 1’alchimie, Nouvelle Revue; 1 en 15 Februari 1884. Vertaald
in Wetensch. Bladen-, Juli en Sept. 1884 en later ook afzonderlijk uitgegeven.
Goethe zegt,, ook, dat tellino’s opus cabbalisticum, hetwelk hij las, even als
alle geschriften van die soort zijnen stamboom, rechtstreeks van de nieuw-platonische
sphool afleiden kon.