
den naam in dien van albinus -en gaf onder dezen naam eene kroniek
van Meissen (Ghronicon Misniae) uit.
Deze bernhard albinus was, nog jong, reeds als hoogleeraar të
Frankfort aangesteld geworden en werd later benoemd tot lijfarts van
den keurvorst frederik i i ï van Brandenburg, die in 1701 onder den
naam van frederik i den titel van koning van Pruissen aannam. Hij
was gehuwd met catharina süzanna , dochter van zijn ambtgenoot
den hoogleeraar in de rechtsgeleerdheid ring. Ofschoon alzoo door,
zou men meenen, vaste banden aan zijn vaderland gehecht, kon hij
toch aan eene uitnoodiging, om aan de bloeiende hoogeschool te Leiden
als hoogleeraar in de geneeskunde optetreden, geen weerstand bieden,
en het gevolg was, dat hij, na met moeite zijn ontslag van den
koning te hebben verkregen, in 1702 met zijn huisgezin naar het
toenmaals verre Holland vertrok.
Yan de vroegste jeugd van zijn zoon, onzen bernhard siegfried,
is mij weinig bekend. Hij- bezocht de te Leiden bestaande inrichtingen
van onderwijs, genoot het onderricht van sommers en westerhof, en,
als student ingeschreven, legde hij zich met ijver op de oude letteren
toe, met dat gevolg dat hij een der begunstigde leerlingen van gronovius
en perizonius werd, terwijl zijne later uitgegeven geschriften in hun
fraai latijn^B in welk opzicht albinus boerhaave overtrof, — de
blijken dragen van zijne ijverige beoefening van die taal. Doch eigen
aandrift, en zeker ook wel de invloed zijns vaders, deden hem de
geneeskunde tot zijn eigenlijk studievak kiezen. Ruysch , bidloo , decker
en boerhaave waren zijne leermeesters. Yan alle vakken echter, die
hij moest beoefenen, trokken hem de ontleedkunde en, na deze, de
plantkunde het meest aan , terwijl het praktisch onderdeel der geneeskunde
, waarop hij zich bij voorkeur bevlijtigde, de heelkunst was.
Wat dit laatste vak betreft, had hij een uitstekenden leermeester in
johannes jacob rau , wiens meest bevoorrechte leerling hij was, gelijk
hij dan ook wederkeerig aan rau, niettegenstaande diens soms in
onbeschoftheid ontaardende ruwheid, steeds groote achting bleef toedragen.
Nog maar 19 jaren oud werd hij kandidaat in de geneeskunde.
Er werd daarvoor zeker toenmaals minder gevorderd dan thans. Hoe
dit zij, tegen het einde van 1718 begaf hij zich naar Parijs, vooral
om zich daar in de hospitalen toe te leggen op de chirurgie. Hij
verwaarloosde evenwel andere studiën niet, en hoorde er onder andere
de lessen van de beide verdienstelijke anatomen guichard joseph du
verney en jacques BENiGNE wiNSLOW en van de niet minder verdienstelijke
botanici sebastien vaillant en antoine de jussieu. Doch
zijn verblijf te Parijs zou slechts kort duren. Want toen hij een
half jaar daar had doorgebracht, droegen Curatoren der Leidsche
akademie, bij besluit van 29 Juni 1719, hem het lectoraat in de
ontleed- en heelkunde op, ter vervanging van rau , die wegens
ouderdom en zwakte niet langer in staat was collegiën te geven.
Te Leiden teruggekeerd werd albinus kort na zijne terugkomst
honoris causa tot medicinae doctor bevorderd en aanvaardde op den
2den October 1719 zijn lectoraat met het houden van eene rede over
de vergelijkende ontleedkunde L R au was reeds in September overleden.
In de maand September van 1721, dus nadat albinus twee jaren
het hem opgedragen lectoraat had waargenomen, overleed zijn vader.
Boerhaave sprak eene lofrede op den ontslapene uit en wekte daarin
de Curatoren op om den zoon, die zich als een uitstekend en innemend
leeraar. had doen kennen, de opengevallen plaats van zijn vader
te doen innemen. Curatoren gaven aan dien raad onmiddellijk gevolg,
zoodat albinus reeds den 9den November zijne intrêerede hield als
hoogleeraar in de genees- en heelkunde. Die rede had tot onderwerp,
de ware weg om tot de kennis van het samenstel des menschelijken
lichaams te geraken 2.
Met den meesten ijver en groote nauwgezetheid bleef hij zich thans
toeleggen op het opleiden van zijne studenten, en, indien in dien
tijd de Leidsche hoogeschool bezocht werd door eene menigte jongelieden
uit alle oorden van Europa, en zelfs door menigen vreemdeling,
die reeds in zijn vaderland de summi honores in de geneeskunde had
verworven, was d it, vooral in later tijd, niet alleen te wijten aan
den grooten naam van boerhaave, maar ook aan dien van albinus.
Maar nog meer dan door zijn onderwijs verwierf albinus grooten
roem door zijne ontleedkundige onderzoekingen en door de geschriften,
waarin hij de uitkomsten daarvan nederlegde.
In de eerste jaren van zijn professoraat hield hij zich veel bezig
met het vervaardigen van anatomische prseparaten ten dienste van
zijn onderwijs. Zijne opspuitingen moeten niet voor die van ruijsch
hebben ondergedaan en door zuiverheid en fijnheid hebben uitgemunt.
Het eerste geschrift, dat hij na zijne aanstelling tot hoogleeraar 1
1 Oratio inauguratie de anatome comparata. L. B. 1719. 4°.
Oratio, quae in veram viam, quae ad fabricae corporis humani cognitionem ducat,
inquiritur. L. B. 1721. 4°.