
heden hem voorloopig de proef te herhalen, wanneer God hem het
leven laat behouden, hoopt hij later met nieuwe kracht het werk te
hervatten.
Glauber gaat vervolgens over tot de verzekering der philosophen,
dat met den naar hen genoemden steen glas zoo' hard als een metaal
kan worden gemaakt. Hij heeft deze uitdrukking dikwijls gelezen,
doch haar inhoud zóó wonderbaar gevonden, dat hij haar in figuurlijken
zin meende te moeten opvatten. Nu Gods genade hem echter
in het bezit van een wonderdoend zout heeft laten geraken, durft hij
den letterlijken zin voor waar houden en onderzoekt | of het ook hem
gelukt. In een kroesje wordt glas gesmolten en eene kleine hoeveelheid
van het zout er bijgevoegd; o vreugde ! het glas verandert van kleur en
wel wordt het van wit geel, ook laat het uitgegoten glas zich heen en
weêr buigen, alsof het een stalen veêr was. Dat het weldra brak,
omdat het te lang gebogen werd, is wel eene teleurstelling, die echter
niet zwaar wordt geteld; het glas was toch veranderd, dat was de
groote lichtzijde en daarbij blijft glauber stilstaan , 'dewijl hem ook hier
weder de gelegenheid om de proef te herhalen ontbrak. De aanschouwing
van zulke heerlijke proeven heeft een en allergunstigsten invloed- op
zijne gezondheid gehad. Vier jaren lang was hij ziek geweest en had
hij veel te bed moeten liggen; deze gedwongene rust had hem tijd tot
rustig overpeinzen gegeven gegeven en daardoor was hij der waarheid
nader op het spoor geraakt. Hij nam daarop van dag tot dag in beterschap
toe, kon weder in zijn laboratorium gaan werken en behoeft
zich weldra niet meer van visch en vleesch te onthouden, waartoe
eene slechte spijsvertering hem gedwongen heeft. Zóó sprak een man,
van wien de geschiedenis geen bedriegerijen vermeldt, waarmede vele
goudzoekers hun voordeel zochten, en die daarentegen als voorlooper
der latere scheikundigen met eere wordt genoemd. Geen wonder, dat
anderen hem volgden in zijne beoordeeling der alchymie, daar zij tot
hem als tot eenen deskundige opzagen.
Dat in den naam der groote kunst vele valsche profeten opstonden,
die alleen hun eigen voordeel zochten, wij weten het thans en de
eerlijke alchymisten waren er evenmin onkundig van. Dikwijls werd
de geloofwaardigheid van verhalen van goudmakerij op groote schaal
bestreden door dezelfde mannen, voor wie de mogelijkheid van het
feit vaststond. Een boerhave twijfelde aan de laatste niet.
In den loop der achttiende eeuw verloor de alchymie langzamerhand
de openbare achting, die zij genoten had. Kenmerkend is in
dit opzicht de houding van becher en stahl, de beide mannen, wier
inzichten op het gebied der scheikunde het tijdperk der zoogenaamde
phlogistontheorie in het leven riepen. Becher was nog ten volle van
de mogelijkheid van de omzetting der metalen in elkander overtuigd
en liet zich met proefnemingen in , die er betrekking op hadden. Er
zijn b. v. tusschen hem en de Staten van Holland onderhandelingen
gevoerd over proeven, waarbij uit zand goud zou worden afgescheiden.
Stahl nam eerst eene welwillende houding tegen de alchymie aan,
maar liet zich later als een beslist tegenstander uit.
Dat de metalen en andere stoffen, welke wij thans grondstoffen
noemen, hoe langer hoe meer den indruk van onveranderlijke stoffen
begonnen te maken, die als werkelijk bestaande in de samengestelde
moesten worden aangenomen, openbaart zich ook hierin, dat de door
becher aangenomen grondstoffen andere namen dragen dan werkelijk
bestaande stoffen. Hij noemt ze: glasachtige, brandbare en kwikachtige
aarde. Yan de voorstelling der grieksche wijsgeeren, dat eene kenmerkende
eigenschap het gevolg van de aanwezigheid van een bepaald beginsel
was, was hij echter alles behalve vrij. Wat was toch zijne phlogistontheorie
anders dan de onderstelling, dat alle lichamen, die bij verhitting
blijvend veranderen, hetzij zij dit als zwavel met verbranding
doen, hetzij zij als lood langzamerhand roesten, dat alle brandbare
lichamen en alle niet-edele metalen een bepaald beginsel, het phlo-
giston, bevatten, waaraan de bedoelde veranderlijkheid moest worden
toegeschreven ? Zij noemden deze stof ook weder bij eenen naam, die
niet aan eene bepaalde bekende zelfstandigheid kon doen denken.
Hoe meer de onveranderlijkheid der metalen erkend werd, des te
kleiner was het aantal van hen, die zich in het openbaar alchymisten
noemden en dit ter goeder trouw waren. De ontdekking van een aantal
gassen door scheele en priestley , vooral de ontdekking der zuurstof,
ging nog vooraf aan de komst van lavoisiek , die met de balans in de hand
den droom der alchymisten op zijne rechte waarde of liever onwaarde
leerde schatten. Hunne leer werd gewogen en te licht bevonden.
Gering moge het aantal mannen zijn uit de laatste helft der vorige
eeuw, die én als scheikundigen én als beoefenaars der alchymie te
boek staan, in het verborgen trachtten nog velen in fornuizen, phi-
olen en kolven de raadselachtige materie te bereiden. En deze behoorden
volstrekt niet altijd tot de duisterlingen of tot de onontwikkelde
schare. Laat ons b. v. vernemen, wat göthe van zijne bemoeiingen
in deze zaak in het tweede deel van Aus meinem Leben verhaalt.