
daarmede van tijd tot tijd voortgegaan en zoo in het bezit geraakt
van eene niet zeer uitgebreide, maar zeer fraaie verzameling, welke
na zijn dood door de Leidsche akademie voor 6300 gulden aangekocht
werd. Hij begon' nu met zijne van tijd tot tijd gedane ontdekkingen
en waarnemingen in een vervolgwerk: »Akademische aan-
teekeningen” sj mede te deelen en de daarbij behoorende platen door
wandelaar naar de praeparaten zelve te doen graveeren.
Inmiddels overleed wandelaar , door albinüs zeer betreurd. De
laatste plaat, die hij had vervaardigd en die door albinus afzonderlijk
uitgegeven werd, vertoont de borstbuis (ductus thoracicus) van haren
oorsprong af tot waar zij zich in de vena subelavia sinistra uitstort 1 2.
Had albinds in 1734 eerst zijne schoone beschrijving der spieren
en daarna, in 1747, zijne prachtige afbeeldingen van die deelen uitgegeven
, — ten aanzien der beenderen sloeg hij een anderen weg in.
Eerst gaf hij, zooals wij gezien hebben, afbeeldingen-van het geraamte
en van de afzonderlijke beenderen uit en in 1762 liet hij
daarop eene uitvoerige beschrijving volgen, die als pendant van de
Historia musculorum kan gelden, — iets wat van zijn in 1726 uitgegeven
beknopte beschrijving niet kon gezegd worden. 3 — Ook dit
boek is geheel naar eigen waarneming opgesteld, zonder dat de schrijver
van het werk van anderen gebruik heeft gemaakt. In de Historia
musculorum had hij naar de afbeeldingen bij verschillende ontleed-
kundigen, vooral bij vesalius en eustachius , verwezen; in het boek
over de beenderen verwees hij alleen naar zijne eigene. De beschrijving
der beenderen is overigens zoo volledig, dat, gelijk allamand
zegt, »zij die de platen niet bezitten, slechts de beenderen behoeven
te nemen en het boek te lezen. Zij zullen daarin alles vinden, wat
aan de beenderen te zien is, en ook niets meer.”
Tot dusver was albinus ongehuwd gebleven. Eindelijk, in December
1765, dus 68 jaren oud, trad hij in het huwelijk met claka dorothea
du peyrou , weduwe van den heer lucas trip dirksz. te Amsterdam 4.
Vijf jaren bracht hij met haar in een, gelijk allamand verzekert,
1 Annotationum academicarum libri octo. L. B. 1754-—1768. 4°.
2 Tabula, vasis chyliferi, cum vena azyga, arteriis intercostalibus, aliisque vicinis
partibus. L. B^_1757 in f°. max.
3 B. s. ALBiNi, De sceleto humano liber. L. B. 1762. 4°.
4 Hoe oud deze dame was toen albinus haar huwde, heh ik totdusver niet kunnen
opsporen. Ladvocat zegt in zijn Dictionnaire historique et biographique (Paris 1777) ? dat
albinüs »s’était marié à une jeune fille à l’âge de 75 ans.” (!)
gelukkigen echt door. In den aanvang van 1770 nam zijne gezondheid
sterk af, ’t geen hem echter niet verhinderde geregeld zijne
collegiën te geven. Doch den 2 9 sten Augustus werd hij door eene
dubbele derdendaagsche koorts aangetast en op den 9den September
overleed hij in den ouderdom van 73 jaren en 6 maanden.
In een tijdschrift als het Album der Natuur kan men eene tot in
bijzonderheden afdalende waardeering van den wetenschapt elijken arbeid
van iemand als albinus niet verwachten; in een aan hem gewijd opstel
mag daarover evenwel niét geheel worden gezwegen.
Terecht zegt suringar in den aanvang van zijn boven aangehaald
opstel het volgende:
»Met uitzondering van boerhaave en gaubius is e r , na sylvius ,
geen hoogleeraar bij de geneeskundige faculteit te Leiden geweest, aan
wien meer Europesche roem is te beurt gevallen, dan aan beenhard sieg-
fried albinus. En wilde men die drie groote1 mannen onderling
vergelijken, dan zou men erkennen moeten, dat veel van hetgeen
door albinus gewrocht werd, alsnog voor onovertroffen gehouden
mag worden, en door geen latere kunst of wetenschap is verdrongen
geworden, terwijl de geschriften van boerhaave en gaubius , hoe
voortreffelijk ook tijdens hunne verschijning, door de latere op geneeskundig
terrein gemaakte vorderingen het grootste deel van hunne
wetenschappelijke waarde verloren hebben, al is h e t, dat zij als
historische gedenkteekenen uit vroegeren tijd op onze achting en
bewondering blijven aanspraak maken”.
Toen albinus zijne loopbaan begon, was de, zou ik bijna zeggen,
koortsachtige belangstelling in de ontleedkunde , die na het door vesalius
gegeven voorbeeld en na de uitgave van zijn onsterfelijk werk eene
schitterende reeks van ontleedkundigen aan den arbeid gesteld en bezield
had g|j|| niet ’t minst in Italië en in ons vaderland, — niet
uitgedoofd, maar wel wat verflauwd. Maar in de 18<le eeuw was het
albinus , die niet alleen die belangstelling deed herleven, maar die
ook een nieuw tijdperk van nauwkeurig en streng onderzoek opende,
dat zich tot in onzen tijd heeft uitgestrekt. Reeds in zijne inaugurele
oratie, in 1727 uitgesproken, gaf hij als den waren weg om tot de
kennis van het samenstel des menschelijken lichaams te geraken aan,
1 Of suringar niet wat ver gaat met aan den allezins geleerden en hoogst verdienstelijken
gaubius het epitheton van »groot” toe te kennen, zou te bezien zijn.