
lijk zijn, dat die grens niet lager kan wezen dan het maximum der spankracht van
waterdamp bij de temperatuur van het water uit de leiding. In den winter dus, als
de temperatuur van dit water 4° C. of minder bereikt, kan men komen tot
6 mM. kwikhoogte in den manometer. Op warme zomerdagen heeft het water enkele
malen een temperatuur van nabij 15° C. en dus kan men de spankracht niet lager
dan van omstreeks 13 mM. verkrijgen. Maar men vrage zich zelven af, hoe weinigen
onder de gewone demonstratieproefnemingen een lagere wezenlijk vereischen!
De snelheid van het »uitpompen”, als wij het hier nog zoo mogen blijven noemen,
hangt vooral van de drukking af, waaronder het water uit de leiding toestroomt.
Hier te Haarlem bedraagt die, op enkele toevallige uitzonderingen na, geregeld ruim
drie dampkringen overdruk. Is die ergens aanmerkelijk minder, dan moet men daar
voor zijn proefnemingen wat meer tijd nemen — wat volstrekt niets doet verloren
gaan, daar men steeds rustig voortspreken kan — of kleinere, klokken.
In de volgende aflevering van dit bijblad — want de ons hier toekomende ruimte
is voor heden verbruikt — stellen wij ons voor nog iets verder aangaande zulk
gebruik der waterleiding in een physisch laboratorium te berichten. ‘ LN.
SCHEIKUNDE.
Overgangspunt bij scheikundige ontleding. — De temperatuur, waarbij rhom-
bische zwavel in monoklinische zwavel overgaat ligt bij 95°6, die, waarbij
Na2S04 + 10 H„0 zich splitst in 9 H20 en Na2S04 tfe H20 , bij 33°. J. H. van ’x hoef
en ch. m. van devknier hebben eene dergelijke overgangstemperatuur gevonden,
waarbij uit een mengsel van Na2S04 + 10 H20. en MgS04 + 7 H20 in de verhouding
van hunne molekulairgewichten een dubbelzout Na2Mg(S04)2 + 4 H20 zich afscheidt.
Uit zulk een dubbelzout bestaat het mineraal astrakaniet of simonyiet. Dat deze over-
gang bij 2 l'/3° geschiedt, wordt op verscheidene wijzen aangetoond.
Uit oplossingen, waarin de zouten in de genoemde verhouding opgelost zijn,
scheidt zich bij indamping boven 21*/2° astrakaniet en daar beneden een mengsel
der beide sulphaten af. Een mengsel van astrakaniet met de noodige hoeveelheid
water verhardt beneden 2V/„° tot eene stof, zoo vast als gips. Een mengsel van
poeders der beide sulphaten vertoont beneden deze temperatuur geen scheikundige
werking, maar daarboven wel, terwijl liet vloeibaar wordt. Een mengsel der fijngewreven
sulphaten vertoont bij SI1/,0 een sterke uitzetting ten gevolge van de
vorming van astrakaniet. Boven 21°/0 is astrakaniet minder oplosbaar dan de sulphaten
en beneden"dien temperatuurgrens is deze verhouding omgekeerd; de. oplos-
baarheidslijnen snijden elkander bij 21°. Dit .laatste is ook het geval met de lijnen,
waardoor de dampspanningen der verzadigde oplossingen worden uitgedrukt.
Pergelijke feiten, die met het natuurkundig verschijnsel van smelten en vast worden
bij eene bepaalde temperatuur overeenkomen , werden ook bij een mengsel van natrium-
en ammonium-racemaat en van cupri- en calciumacetaat waargenomen. (Ber. der
deutsch. Chem. Ges. XIX 2142). D' T' c'
Quantitatieve bepaling van boorzuur. — th. bosenbladt beschrijft eene quanti-
tatieve bepaling van boorzuur, die bij alle mineralen toegepast worden kan. De
fijngewreven'stoffen worden met zuiveren methylalkohol en zwavelzuur verhit en het
hierdoor gevormde zeer vluchtige melhylboraat afgedestdleerd. Het destillaat wordt
met eene gewogene hoeveelheid magnesia vermengd, tot droogwordens toemgedampt
en vervolgens gegloeid' Het verschil in gewicht van het magnesiumboraat en de
magnesia is het gewicht, hetwelk men zoekt.
Silikaten, die door zuren niet worden ontleed. moeten vooraf met kaliumnatrium-
carbonaat worden gesmolten; fluoorhoudende stoffen (toermalijnen b. v.) moeten bovendien
vooraf sterk worden gegloeid;! chloorhoudcnde stoffen worden, behalve met
methylalkohol en zwavelzuur, met zilversulphaat vermengd.
Bepalingen van boorzuur in het gekristalliseerde zuur, in kristallen van borax, in
baryumboraat, in datolieth (calciumboraat). in toermalijn, in veldspaath, waarmede
boorzuur vermengd werd, gaven uitstekende uitkomsten. (Zeitschr. f ü r anal.
Chemie XXVI 18). ; D- v- GDe
constitutie van hydroperjodaat. — c. w. blomstband verdedigt de stelling,
dat het hydroperjodaat of overjoodzuur beschouwd moet worden als een vijfalomig
en gewoonlijk tweebasisch zupr J O (0 1 Ik , waarin JO het zuürradikaal is. Thomsen
vond de sterkste warmteontwikkeling bij neutralisatie van ééne molgkule van het
zuur met twee molekulen kaliumhydroxyde. Dat bij het bereiden van perjodaten
uit joodzuur door oxydatie door chloor met NaOH vooral Na2H3J0 6 en met KOH
vooral KJ04 ontstaat, schrijft blomstband, behalve aan den invloed van de oplosbaarheid,
hieraan toe, dat kalium als positief of basisch radikaal sterker werkt dan
natrium. Met dergelijke beschouwingen brengt hij ook het feit in verband, dat het
genoemde natriumzout bij behandeling met zilvernitraat salpeterzuur en Ag-J06 opïevert.
De verschillende zuurmodificaties (waarvan zouten bestaan) van overjoodzuur worden
met de modificaties van pbosphorzuur vergeleken. Ook in het orthophosphorzuur worden
gemakkelijk twee atomen H door Na vervangen (b. v. bij behandeling met Na2C03)
en bereikt de warmteontwikkeling baar maximum bij neutralisatie van ééne molekule
zuur met twee molekulen NaOH, terwijl de oplossing van Na2HP04 bij vermenging
met eene oplossing van AgN03 een neerslag van Ag3P0 4 oplevert. De anhydriden
van overjoodzuur en de zouten daarvan verbinden zich echter gemakkelijk met water
en bestaan niet ials afzonderlijke, zuren; in dit opzicht komen zij dus meer met de
verbindingen van As dan van P overeen.
Bij de stelling, dat het jodium ook zevenwaardig kan zijn, wordt hier nog de
volgende gevoegd 5 eenwaardig treedt jodium als een elektronegatief, meerwaardig