
bewerkte, was een catalogus van de door rau nagelaten e en aan de
hoogeschool gelegateerde verzameling van anatomische preparaten.
Hij was hiertoe door Curatoren uitgenoodigd, aangezien er van die
verzameling geen catalogus bestond. Bij dien catalogus 1 voegde
ALBINUS eene lofrede op rau , waarin hij tevens de methode van
steensnijden, door rau uitgedacht en uitgeoefend, maar geheim gehouden
, in het licht stelde.
Met den grooten andreas vesalius, terecht als den schepper der
nieuwere ontleedkunde aangemerkt, liep albinus zeer hoog, en in
1725 gaf hij, in gemeenschap met boerhaave, eene nieuwe editie
van vesalius’ werken uit 1 2.
In het volgend jaar gaf hij ten dienste zijner toehoorders eene
verhandeling uit over de beenderen van het menschelijk lichaam 3.
De daarin vervatte beschrijving der beenderen was niet uit andere
schrijvers bijeen verzameld, maar berustte uitsluitend op eigen aanschouwing.
Maar meer roem nog verwierf albinus zich door de uitgave, in
1734, van zijne uitvoerige beschrijving der spieren4. Die beschrijving,
mede geheel naar de natuur uit eigen aanschouwing opgemaakt, is
een model van volledigheid en nauwkeurigheid. J oh. muller getuigt,
dat, wanneer men nog thans meent in de ontleedkunde der spieren
iets nieuws gevonden te hebben, men er op rekenen kan, dat men
het toch ergens bij albinus zal terugvinden. Toen de Zweedsche
hoogleeraar retzïUs , in 1846 te Utrecht zijnde, de aandacht vestigde
op twee kleine spiertjes, die hij aan den hals van den mensch en
van sommige dieren had ontdekt, voegde hij er echter bij, dat die
aan albinus niet onbekend waren geweest 5.
1 Index suppellectilis anatomicae quant Academiae Batavae, quae Leidae est, legavit
vir clarissimus Joannès Jacóbus JRau. L. B. 1725. 4°.
s A. Vesalii opera omnia anatomica et chirurgica. Oura Herm. Boerhaave et Bern.
Siegfr. Albini. L. B. 1725. 2 vol. .f*. — De houtsneden, van de’ oorspronkelijke
drukken (Basileae 1543 en 1555), die, althans 'voor een deel, naar teekeningen van
titiaan geteekend en door joh. van kaleer zijn gesneden, werden voor de uitgave
van boerhaave en albinus door den begaafden wandelaar in koper gegraveerd. —• De
platen nit deze uitgaaf, welke de beenderen voorstellen, zijn in 1782 te Leiden op
nieuw uitgegeven door den hoogleeraar eduard sandifort.
3 Be ossibus corporis humani libellus. L. B. 1726. 8°.
4 Historia musculorum corporis humani. L. B. 1734. 4°.
6 Aanteekeningen van het verhandelde in de sectie-vergaderingen van het Prov. Utrechtsch
Genootschap enz. in 1846.
Bij dit werk voegde albinus vier platen, die de spieren van de
hand in hare natuurlijke grootte vertoonen. Zij waren gegraveerd door
den reeds genoemden wandelaar , en ieder, die ze ziet, zal moeten
erkennen, dat er in dit opzicht nauwelijks iets volmaakters te leveren
is. Duidelijkheidshalve en om de ook als kunstwerken voortreffelijke
platen niet te schenden zijn de aan wijzende letters en cijfers niet op
de afbeeldingen zelve, maar op daarbij gevoegde ongeschaduwde omtrekken
geplaatst, eene wijze van doen welke door albinus ook bij
zijne later te vermelden uitgave van eustachius , bij zijne groote
spierplaten enz. gevolgd is. 1
Een verdienstelijk miniatuurschilder, johannes ladmiral, wensehte
eenige afbeeldingen van anatomische praeparaten uit te geven, en wel
in den door hem beoefenden k l e u re nd ruk . Hij verzocht de medewerking
van albinus en deze was .daartoe bereid. 2 Dit gaf aanleiding
tot het uitgeVen van twee verhandelingen, de eerste over de slagaderen
en aderen van het darmkanaal, — de andere over de zitplaats
en de oorzaak van de huidkleur der negers en andere menschen. 3 ^
Ik ben niet genoeg op de hoogte van de geschiedenis der graveerkunst
om te kunnen verzekeren, of ladmiral dan wel zijn leermeester le
blon de uitvinder van den kleurendruk, hier chromochalcographie,
was. Doch uit alles blijkt, dat men hier met iets nieuws te doen had.
Zoo zegt o. a. albinus in het hier beneden aangehaalde, dat hij de
eerste verhandeling uitgaf om zich te ve r gewi s s en wat ladmiral
in di t opzi cht vermocht .
»De kunst van op deze wijze anatomische platen daar te stellen, en
waarin niemand ladmiral had weten te evenaren , heeft eindelijk bleu-
land weder in het leven geroepen; door de ijverige pogingen, welke
deze in het werk stelde om de verloren kunst te hervinden. . . . slaagde
hij in dit zijn oogmerk, bijgestaan door den schilder kobel , eindelek
zoo volkomen, dat de door hem uitgegeven afbeeldingen, met
behulp van koperen platen, die met de onderscheidene kleuren bedeeld,
1 D. o. de c o u R C E L L E S gaf hij wijze van aanvulling in 1739 te Leiden uit: Icônes
musculorum pedis eorumque descrptio, — en, in 1743, leones musculorum capitis.
2 »Accidit quippe” , — zegt albinus — »ut egregius et indnstrius artifex Joannes
Ladmiral ad me accederet, offerfetqüe se ad icônes vivis coloribus distinctas effieiendas,
quadam picturae compendiariae specie. Qua in re ut quid posset experirer, curavi paran-
dam iconem, quam huic Dissertaiioni addidi, etc.”
3 Bissertatio de arteriis et venis intestinorum. L. B. 1736. 4°. B Bissertatio secunda
de sede et eaussa eoloris Aethiopum et caelerorum hominum. L. B. 1737. 4°.