
sterven, nog vóórdat elders iets dergelijks was opgemerkt geworden.
Een en ander viel voor tusscken de jaren 1860 en 1870.
Tegen het einde van 1878 waren in het departement der Gironde reeds
97 gemeenten aangetast, terwijl in het jaar 1874 in het departement
Vaucluse reeds 25,000 hektaren van de 30,000 totaal verwoest waren.
De ontsteltenis werd thans algemeen; men was ten einde raad,
want alle middelen, die tot dusverre waren voorgeslagen om het
kwaad te keeren, bleken in de praktijk te falen.
De oorzaak der nieuwe ziekte was spoedig opgespoord; de moordenaar
was sints lang reeds gevonden , maar wat baatte deze kennis
alleen? Wetenschap en ervaring wedijverden om strijd in ’t geven
van adviezen; — alles was vruchteloos, de Phylloxera spotte met
wetenschap en ervaring.
Inmiddels had de Fransche regeering naast zoovele plaatselijke
commissies nog eene »commission supérieure du phylloxera” in ’t leven
geroepen; deze kon slechts constateeren, dat tegen het einde des jaars
1884 de vijand zich had genesteld op eene oppervlakte van 1.665,130 hektaren,
van welke 1.000,619 hektaren geheel vernield, en 664,511,
kwijnende waren.
De beteekenis van deze cijfers wordt eerst recht duidelijk als men
weet, dat in geheel Duitschland niet meer dan 150,000 hektaren
grond met den wijnstok zijn beplant.
Yóór dat de Phylloxera in Frankrijk zich vertoonde vond men hier
2,485,829 hektaren wijnland en thans niet meer dan 1,990,586 ! En
zulks niettegenstaande 571,503 hektaren op nieuw zijn aangelegd. De
Phyloxera vernielde dus reeds eene oppervlakte van een millioen hektaren
wijnland!
Gelukkig bleef de plaag als zoodanig nog voornamelijk beperkt tot
Frankrijk. Wel is ook de Phylloxera op enkele plaatsen in Duitschland
doorgedrongen, en ook in dit land zijn reeds 'ettelijke struiken onder
de slagen van de druifluis bezweken , maar van veel beteekenis is tot
nog toe die verwoesting niet. De vijand staat echter ook hier 'aan de
poorten, en waakzaamheid blijft aanbevolen. Mocht de wetenschap er
in slagen den Marcobrunner en Scharlachberger te vrijwaren voor de
aanvallen der druifluis! Mocht zij er in slagen eerlang ook paal en
perk te stellen aan de~ verwoestingen, welke dit insekt in Frankrijk
aanricht! Want, de oude matthias moge het rrfisduiden, mijne lezers
zullen even als ik nog prijs stellen op een glas goeden wijn uit het
land »wo man franzmS.nn’sch spricht” en helaas! dit voorrecht wordt
DE DRUIFLUIS. 289
ons schaars meer gegund. Onze wijnhandelaren hebben dan niet meer
van noode eenen drinkbaren wijn te »ontwikkelen.”
Wat toch is het geval met een door de Phylloxera bezochten wijnberg
? In ’t eerste jaar begint de struik te kwijnen , de bladeren worden
geel en sterven vroeg af; de druiven worden nog wel rijp, maar het
vocht is zuur en mist allen geur. Uit zulke vruchten laat zich bezwaarlijk
een goede wijn bereiden. Eerst in het tweede jaar rijpt ook de
druif niet meer en na korten tijd is de boom zelf bezweken.
Wij willen thans de natuurlijke geschiedenis van de druifluis eenigs-
zins uitvoeriger nagaan; de bijgevoegde afbeeldingen zullen hierbij,
naar ik vertrouw, goede diensten bewijzen.
De Phylloxera behoort tot de klasse der insekten, alzoo tot eene dier-
groep, die zich door eene buitengemeene verscheidenheid van vormen,
tevens door. eene groote verscheidenheid van soorten en individuen
kenmerkt.
Dat de insekten gelede dieren zijn, wier lichaam in drie deelen is
verdeeld, die den naam dragen van hop, borststuk en achterlijf; dat
aan dat borststuk drie paar pooten zijn gehecht en soms een of twee
paar vleugels; dat zich aan den kop de monddeelen, de oogen en sprieten
bevinden; dat ■ het zenuwstelsel bestaat uit eene rij knoopen; dat de
ademhaling geschiedt door luchtbuizen en de bloedsomloop lacunair is ,
deze en nog andere bijzonderheden in den bouw en de verrichtingen
der insekten mogen wij als bekend veronderstellen.
Wij herinneren er hier nog slechts aan, dat de monddeelen in zeer
gëwijzigden vorm voorkomen, al naardat zij tot hauwen of tot steken
en zuigen moeten dienen; maar, dat men steeds daarbij onderscheidt
eene bovenlip, een paar bovenhaken en twee paar onderkaken. Het onderste
paar onderkaken is altijd saam vergroeid en voert den naam van
onderlip.
De Phylloxera behoort verder tot die ondergroep of orde der
insekten, aan welke men den min passenden naam gaf van halfvleuge-
ligen. Yelen n. 1. hebben 2 paar vleugels, waarvan de voorsten half
lederachtig en half vliezig zijn; dit is het geval bij de tuinwantsen
en waterwantsen. Een groot aantal halfvleugelige insekten mist dit
kenmerk; bij dezen zijn de achtervleugels óf gelijk aan de voorvleugels,
d. w. z. beide paren zijn vliezig , óf de voorste vleugels zijn over hunne
geheele lengte homogeen, ofschoon dan ook min of meer lederachtig.
Tot deze groep behooren de cicaden en deSurinaamschelantarendrager,