
wand om het zaad gelegenheid te geven vrij te komen, ten einde de
eieren te kunnen bevruchten.
Zoo was het reeds lang bekend, dat bij de bijen het mannetje sterft
bij de paring, en men meende, dat hij werd doodgebeten door de
koningin. Hernieuwde onderzoekingen hebben echter bewezen, dat dit
niet het geval is , maar dat het mannetje tijdens de paring plotseling
sterft, en dat de koningin, om zich te bevrijden van het lijk, het
lichaam van het paringsorgaan afbijt. Reeds vroeger zagen wij, dat
vele vlinders, ééndagsvliegjes en andere insecten onmiddellijk sterven,
nadat zij eieren hebben gelegd.
Dergelijke gevallen eener noodlottige werking van de voortplanting
zijn echter slechts uitzonderingen en men kan haar geenszins als de
uitsluitende oorzaak van den natuurlijken dood beschouwen, zooals door
sommige natuuronderzoekers gedaan wordt; wij hebben hier veeleer
te doen met eene bovenmatige verstoring van het evenwicht in het
levensproces, eene plotselinge overprikkeling van het zenuwstelsel, die
niet spoedig genoeg te herstellen is. Men kan deze verschijnselen misschien
’t best vergelijken met die zeldzame gevallen onder de menschen,
waarin de dood het gevolg is van hevige aandoening; zoo verhaalt
de geschiedenis, dat sulla tengevolge van een aanval van drift, leo x
door hevige blijdschap stierf. Want het staat vast, dat, indien tengevolge
van de eene of andere oorzaak de groote krachtsinspanning of sterke
overprikkeling bij.genoemde insecten niet plaats heeft, het dier ook
nog eenigen tijd langer leeft; men mag hier dus eigenlijk niet spreken
van een natuurlijken dood.
Allicht zou men geneigd zijn den dood te beschouwen als iets
noodzakelijks, verbonden aan de natuur van elk levend organisme,
even goed als b. v. het ijs, tengevolge van zijn physische natuur,
soortelijk lichter is dan water. Hoe waarschijnlijk ons dit toeschijnen
moge, is het toch geenszins het geval; want de beperktheid van het
leven is geen eigenschap, die aan alle organismen toekomt. E r zijn
een gr oot aa nt a l l age r e wezens, die ni et behoeven te
s terven. Natuurlijk kunnen zij vernietigd worden; kookhitte, vergif
enz. kunnen hen wel dooden, maar zoolang hunne levensvoorwaarden
behoorlijk vervuld worden, zóó lang leven zij ook.
Wij bedoelen hier vele ééncellige diertjes en planten, infusiediertjes,
amoeben, ééncellige wieren en dergelijke; deze wezens bestaan slechts
uit ééne cel, uit een klompje korrelige eiwitstof, die de grondstof
uitmaakt van alle levende weefsels en die met den naam van pro-
OVER LEVENSDUUR EN DOOD IN HIT DIERENRIJK. 37
t opl asma bestempeld wordt, waardoor al de verrichtingen van het
leven, gevoel, beweging, voeding, voortplanting tot stand komen.
Hebben deze organismen eene zekere grootte bereikt, dan deelen zij
zich eenvoudig in twee stukken, die volkomen even groot zijn, die
dezelfde samenstelling bezitten, zoódat als de deeling is tot stand
gekomen, het onmogelijk is te zeggen, wie van de beide helften de
oudste, wie de jongste is, wie de moeder, wie het kind. Hebben
deze beide nieuwe individu’s weder dezelfde grootte bereikt als hun
voorganger, dan zullen zij -op dezelfde wijze zich voortplanten. Op
die wijze wordt eene oneindige reeks van individuen geboren, waarvan
elk zoo'oud is als de soort zelve, elk het vermogen in zich heeft
tot in het oneindige en onder steeds nieuwe deeling voort te leven.
Men ziet, dat ten opzichte van deze wezens de gewone begrippen
van leven, voortplanting, ouderdom enz. niet van toepassing zijn,
dat men bij hen dus ook niet van dood spreken kan.
Het groote verschil tusschen de genoemde lagere dieren en de
hoogere bestaat daarin, dat
terwijl gene slechts uit ééne
cel bestaan, deze laatste uit
meerdere cellen zijn opgebouwd,
en wel cellen, die
•niet aan elkander gelijk zijn,
waarvan sommigen voor de
voeding, anderen voor de
voortplanting zorgen, som-
Amoeben of slijmdtertjes.
" *“ H B R l “ei B B | va!> migen belast zijn met de in- cleeling; c. in twee helften gedeeld. ° J
standhouding van het individu,
anderen met de instandhouding der soort. Bij hen bestaat dus eene soort
van tegenstelling tusschen wat wij kunnen noemen l ichaam s-cellen en
voor t plan tings-cellen. Niet door de geheele rij van de hoogere
dieren is deze tegenstelling even scherp'; Want bij de laagst georgani-
Sferden onder hen bezitten ook de liehaams-cellen ■ nog in die mate het
vermogen van voortplanting, daVeèn klein groepje cellen, een stukje
van het lichaam, in staat is tot een geheel nieuw dier aan- te groeien.
Dit is b. v. het geval bij de sponzen, bij de zoetwaterpolyp, sommige
wormen enz. Maar hoe samengestelder het organisme wordt, des te
scherper scheiden zich beiderlei soorten van cellen van elkaar af. Volgens
het beginsel van verdeeling van arbeid verloren de lichaams-cellen meer
en meer het vermogen stukken van het organisme nieuw te vormen en