
lieten zich. in een glas met zeewater eenigen tijd in leven houden en
in al hun bewegingen gadeslaan. Vrij talrijk waren ook verschillende
Anonyx soorten, vooral A. lagena met-haar groote, zwarte, flesch-
vormige oogen, die voornamelijk op de vroeger vermelde eigenaardige
wijze op 4 è, 5 vademen gevangen werd. Dat dit dier met dreg en
zwabbers van zeer verschillende diepten werd opgehaald is geen bewijs
dat het daar ook werkelijk voorkwam, daar het zich natuurlijk zeer
goed laat denken, dat de gevonden exemplaren bij het ophalen van
deze toestellen er mede in aanraking gekomen en aldus medegenomen zijn.
Onder de schildkreeften waren het in hoofdzaak verschillende soorten
van de geslachten Diastylis, Mysis, Grangon, Sabinea e. a'., die de aandacht
trokken, en daaronder waren meerderen, die als echt arktische
vormen moeten worden beschouwd. Kreeften waren in hoofdzaak de
eenige gelede dieren der Kara-zee; toch mag niet verzwegen worden-,
dat de tot dé spinnen behoorende familie der Pycnogoniden vooral
door het geslacht Nymphon zeer veelvuldig, op 48 stations, en op zeer
verschillende diepten vertegenwoordigd was.
Na de kreeften waren het de wormen, die het meest de aandacht
trokken. Reeds boven werd medegedeeld dat de bodem op vele plaatsen
een verbazend aantal kokers van ringwormen bevatten, in vele gevallen
half vergaan; toch was ook niet zelden de bewoner er nog in
aanwezig, en werden talrijke soorten van deze dieren ingezameld.
Het algemeenst kwam een fraaie rood en wit geringde borstelworm
voor; het was Nereis zonata, die op 30 plaatsen uit de Kara-zee, voornamelijk
met de zwabbers en niet zelden in talrijke exemplaren naar
boven werd gebracht. Veel zeldzamer was een niet minder fraaie, levendig
groen gekleurde soort van hetzelfde geslacht, N.-virens. Tamelijk veelvuldig
waren verder soorten van de geslachten Glycera, Eunice, Onuphis ,
Potamilla, Pectinaria e. a.jfew Van de Gephyreën noem ik slechts Phas-
colosoma (boreale?) een echt arktische vorm, die zeer veelvuldig op ons
terrein werd aangetroffen. Behalve eenige Planaria's zijn het verder nog
slechts mosdieren (Bryozoën) die van de hoofdafdeeling der wormen voorkwamen
, maar deze dan ook in een zeer belangrijke hoeveelheid, zoowel
wat aangaat soorten als koloniën: ik noem hier slechts de geslachten
Eschara , Retepora, Flustra, Alcyonidium, Hornera en Crisia , die het algemeenst
waren en waarvan niet zelden fraaie stukken werden ingezameld.
De Mollusken of weekdieren waren over ’t algemeen genomen het
minst vertegenwoordigd , al kan niet ontkend worden, dat enkele soorten
tamelijk verspreid en enkele andere, ofschoon plaatselijk, maar dan
toch in zeer groot aantal optraden. Dat hun schalen een niet onbelangrijke
bijdrage leverden voor de samenstelling van den bodem, werd
boven reeds vermeld.
Gasteropoden of slakken waren er bijna in ’t geheel niet en bepaalden
zich in hoofdzaak tot slechts eenige weinige exemplaren van Cylichna
alba en van een Buccinium-soort.
Talrijker waren de schelpdieren (Lgmellibranchiaten) waarvan o. a. een
kamschelpje, Pecten grönlandicus, met fraaie doorzichtige schalen, zeer
algemeen was en eenige malen in verbazend groot aantal met de dreg
werd opgehaald. Vrij algemeen, doch niet zóó menigvuldig waren Leda
pernula, Arca glacialis en een Yoldia- soort, verder Saxicava pholadis,
Panopaea, Tellina lata, eenige Astorie-soorten e. a. meer.
Wanneer wij eindelijk nog eenige Ascidiën noemen en wel één Cynthia
en twee Molgula-soorten dan heeft de lezer een, zij het dan ook zeer
beknopt, overzicht van de voornaamste diervormen, die het eigenaardige
dezer fauna uitmaken.
Volledigheidshalve mogen wij evenwel niet nalaten er op te wijzen,
dat een aantal vormen hier niet zijn vermeld, omdat met de hulpmiddelen,
waarover tijdens de reis te beschikken was, het niet altijd
met voldoende zekerheid was uit te maken tot welke soort, ja soms
tot welk geslacht de gevangen dieren behoorden. Het verzameld materiaal
is over verschillende onderzoekers verdeeld, die daarover zeker
te zijner tijd en te rechter plaats hun bevindingen zullen mededeelen.
Het door de Nederlandsche Poolexpeditie ingesteld onderzoek naar
het wezen van den bodem der Kara-zee heeft de veronderstelling, die
reeds vroeger is uitgesproken maar ook bestreden is geworden, meerderen
grond gegeven, de veronderstelling namelijk dat genoemde zee is te
beschouwen als een voortzetting van de eigenlijke Barents- of Mur-
maansche zee, dat is de zee ten westen van Nova-Zembla. Voor deze
bewering zijn voornamelijk drie argumenten aan te voeren, t. w. de
geaardheid van den bodem zelf, het karakter der Algenflora en eindelijk
dat der diepzeefauna.
Wat aangaat het eerste argument, zoo verdient opgemerkt te worden
dat nu gebleken is , dat de gesteldheid van den bodem der Kara-zee,
enkele locale verschilen daargelaten, eene treffende overeenkomst vertoont
met die van den zeebodem ten westen van Nova-Zembla, die
ons, door\talrijke vroegere onderzoekingen, o. a. ook die van den
Nederlandschen schoener »Willem Barents”, is bekend geworden; immers
zoowel aan deze als aan gene zijde van genoemd eiland bestaat de
zeebodem voornamelijk uit leem, afwisselend en veelal bedekt met