
worden de spierbewegingen minder krachtig en vast; de hand begint
te beven en het hoofd te schudden, de gang wordt slepend. De
kraakbeenderen van het strottenhoofd verbeenen, de stembanden verliezen
hun veerkracht en de stem wordt een schril geluid. De doorschijnende
middenstoffen van het oog worden troebel en ondoorzichtig;
de afstand van duidelijk zien wordt grooter, zoodat de oude van
dagen vérziende wordt; het fijne mechanisme van gehoorvlies en gehoor-
beentjes wordt aangetast, zoodat doofheid volgt en zelfs het gevoel
wordt minder fijn. Langzamerhand worden de verstandelijke vermogens
zwakker, het geheugen neemt af en gaat ten slotte geheel
verloren. Ziedaar in korte trekken een beeld van de eigenaardige
wijzigingen, welke met den ouden dag in de weefsels optreden en hun
normale werking belemmeren , veranderingen die, al grooter en grooter
wordende, ten slotte of onmiddellijk tot den dood aanleiding geven
of middellijk den dood ten gevolge hebben, wijl zij het organisme
ongeschikt maken om aan kleine nadeelige invloeden van buiten weerstand
te bieden.
De oorzaak dezer veranderingen schijnt voor de hand te liggen;
immers evenals de deelen van elk werktuig aan slijting onderhevig
zijn, zullen ook de cellen, waaruit de weefsels zijn opgebouwd, door
het werk dat zij vervullen, langzamerhand afslijten.
Inderdaad ware het vraagstuk hiermede opgelost , indien de cellen
der weefsels gedurende het geheele leven dezelfde bleven. Maar volgens
den tegenwoordigen stand onzer kennis is het niet twijfelachtig, dat
die cellen voortdurend vervangen worden, dat talrijke generaties van
cellen elkander, zoolang het leven duurt, onophoudelijk aflossen. Mil-
lioenen van bloedlichaampjes gaan in het bloed voortdurend te gronde en
worden door nieuwe vervangen; op alle in- en uitwendige oppervlakten
van het lichaam worden onophoudelijk tallooze cellen afgestooten en
nieuwe weder gevormd; de werkzaamheid van de meeste klieren gaat
gepaard met celwisseling, ja haar afscheidingsproduct bestaat meestal
uit te gronde gegane cellen. De stelling schijnt inderdaad geoorloofd,
dat het levensproces der dieren gepaard gaat met eene voortdurende
wisseling van de samenstellende elementen der meeste weefsels. Maar
indien deze opvatting waarheid bevat, dan ligt het voor de hand de
oorzaak van den dood niet te zoeken in de afslijting der afzonderlijke
cellen, maar in eene bepe r k i n g van het vermogen der cellen
om zich te v e r m e n i g v u l d i g e n , m. a. w. zich voor te
stellen, dat de dood deswege optreedt, dat de weefsels niet tot in
het oneindige weder vernieuwd kunnen worden, wijl het vermogen
der cellen om zich door deeling te vermenigvuldigen niet onbegrensd
is. Wij bedoelen daarmede geenszins , dat de onmiddellijke oorzaak van
den dood nu juist ligt in het ontbreken dezer plaatsvervangende cellen ;
ongetwijfeld zal het levenseinde meestal reeds daar zijn, voor het
vermogen der cellen om zich te vermenigvuldigen geheel is uitgeput,
want er zullen reeds storingen in de levensverrichtingen optreden,
indien de vervanging der verbruikte cellen langzamer begint te gaan
en onvoldoende te worden.
Men vergete evenwel niet dat geenszins bij alle dieren aan den dood een
dergelijk tijdperk van t e r u g g a n g of i n w i k k e l i n g , gelijk het genoemd
wordt, voorafgaat. Dit mag men afleiden uit het feit, dat bij
vele lagere dieren de dood onmiddellijk optreedt na de voortplanting,
terwijl het organisme ongetwijfeld nog volkomen levenskrachtig is.
Een merkwaardig voorbeeld daarvan, waarbij de dood zoo snel volgt
op de voortplanting, dat deze wel
als de oorzaak daarvan mag worden
beschouwd, treffen wij aan in
eene eigenaardige groep van kleine
parasitische diertjes, die leven binnen
in het lichaam van Inktvisschen ,
Zeesterren enz., de Orthonectiden.
Het lichaam van het wijfje bestaat
-hier uit niet veel meer dan een dun-
wandigen zak, die van buiten bekleed
. is -met trilhaartjes, waarmede zij rondzwemmen
, en die van binnen met
eieren is gevuld ; er is geen mond en
geen darmkanaal, zooals trouwens ook
bij andere parasitische dieren, de lintworm
b. v. Is nu de tijd daar, dat
de eieren rijp zijn, dan barst het
dunne vlies; aan het vooreinde wordt
O_ rt1 honec9ti den. . I . I IaMlsB stjp wji are een kapje a£fgestooten en a, Wijrje, geheel gevuld met eieren (m ); . _
b. hetzelfde, met naar buiten tredende eieren ^e eieren treden naar buiten en het
(eiz) na verlies van het voorste lichaams- laat zich begrijpen, dat de gescheurde
gedeelte; c. mannetje, op het oogenblik dat , ,. , n . .
hel zaad M naar buiten treedt, door dunne lichaamswand met in staat is
barsting van den lichaamswand. alleen voort te leven. Bij de kleinere
mannetjes heeft nagenoeg hetzelfde plaats; ook hier scheurt de lichaams