( ,s) Zie over Semioptera bl. 77, noot 6 , en verder hoofdstuk XXXVIII,
en over Lycocorax, bl. 28, noot 13.
C3) Dicrurus. Zie Dl. I , bl. 288, noot 15.
(14) Timor-laut is het hoofd-eiland der Tenimber-eilanden, eene groep
gelegen tusschen de Kei-eilanden, die Wallace, althans uit geographisch
en zoologisch, niet uit ethnologisch oogpunt, tot de Moluksche groep
rekent, en de Zuidwester-eilanden, die misschien beter bij de Timor-groep
worden gevoegd. Maar noch de Tenimber- noch de Zuidwester-eilanden
zijn door onzen reiziger onderzocht. De soorten van papegaaien van Timorlaut
door Wallace hedoeld, zijn, blijkens zijne verhandeling “on the
parrots of the Malayan region” (Proceedings of the Zoological Society,
1864), Eos cyanostriata (bij Pinsch, “die Papageien” I I , S.797, Bomi-
cella reticulata) en Cacatua citrinocristata (bij Pinsch, I , S. 304,
Plictolophus citrinocristatus), die, zegt hij, dikwijls in prauwen van
Timor-laut en de Tenimber-eilanden levend naar Makasser wordt gebracht.
Pinsch spreekt, I , S. .103, van drie soorten van papegaaien op de Tenimber
eilanden, waarvan slechts OOne, Domicella reticulata, daar uit-
sluitend te huis is. Doch uit de soortbeschrijvingen en de “Berichtigungen” ,
S. 939, blijkt, dat hij zieh later aan de meening van Wallace heeft
aangesloten. Wanneer door sommige schrijvers Timor als vaderland van
Cacatua citrinocristata wordt opgegeven, meen ik dat zieh dit uit eene
zeer natuurlijke verwarring van Timor-laut met het zooveel meer hekende
Timor laat verklären.
(15) De hier bedoelde soorten zijn: Cacatua {Plictolophus) Moluccensis;
Eclectus grandis (vgl. bl. 37) en polychloros; Lorius domicella (Domicella
atricapilla; vgl. Dl. I, bl. 525, noot 14) en garrulus (Domicella
garrula) , Eos (Domicella) rubra (vgl. Dl. I , bl. 512, 524,
noot 7), riciniata en cyanostriata (vgl. de vorige noot).
('*) T. w. Dl. I , bl. 452; maar het schijnt Wallace ontgaan te zijn,
dat hij ook over de eigenlijke Megapodii reeds uitvoeriger gesproken had,
Dl. I , bl. 274. Van de daar gegeven beschrijving is deze grootendeels
slechts herhaling, doch zij wordt met enkele trekken aangevuld. Op din
punt bestaat er verschil, daar volgens de vroegere beschrijving de hoopen
slechts 6 voet hoogte en 12 vcTet in doorsnede zouden hehben; doch het
is zeer mogelijk dat verschil in grootte der hoopen met verschil in soort
van de vogels samenhangt. Vgl. nog over de Megapodii in het algemeen
Dl. I , bl. 34, noot 18. — G. B. Gray geeft een lijst der bekende soorten
van Megapodii met de habitats in “Proceedings of the Zoöl. Soc.” ,
1864, p. 42.
C7) H. W. Bates vertrok in 1847 , te gelijk met Wallace (zie Dl. I ,
bl. 419, noot 9), naar BraziliS, en vertoefde er elf jaren lang in de gewesten
längs de Amazonen-rivier, waar hij zieh met het maken van zoologische
verzamelingen bezig hield. Na zijne terugkomst schreef hij het
beroemde werk: “The naturalist on the river Amazon; a record of adventures
, habits of animals, sketches of Brazilian and Indian life and
aspects of nature under the equator, during eleven years of travel” , London,
1863, 2 voll. S'1. In deel XXIII der “Transactions of the Linnean
Society” (1862) plaatste de heer Bates eene verhandeling “on the Lepi-
doptera of the Amazon-valley” , waarin zeer merkwaardige voorbeelden gegeven
worden van nabootsing der Heliconieden door andere vlinders van
het geslacht Leptalis. Zie over dit onderwerp ook Wallace, “on natural
selection”, p. 75.
(1S) Wespen en horzelen hebben in hare angels een verdedigingsmiddel.
Het laat zieh dus begrijpen, dat de treffende overeenkomst der sesia’s met
die vliesvleugelige insecten de vogels afschrikt om ze aan te vallen, en
dus tot hare heveiliging strekt.
C9) In Wallace’s verhandeling “ on the birds of Bouru” (Proceedings
of the Zoöl. Soc., 1863) worden deze beide vogels uitvoeriger beschreven.
Uit die beschrijving blijkt, dat Wallace hier ter plaatse, door zieh op
kortheid toe te leggen, tot onnauwkeurigheid verleid i s ; want dat de
uitpuiling van den, bek eigenlijk bij Tropidorhynchus Bouruensis ont-
breekt, ofschoon zij in andere soorten van dat geslacht gemeen i s , zoodat
op dit punt de Mimeta meer het geslacht dan de soort heeft nagehootst.
Dit schijnt mij voor de Darwinistische verklaring dezer gelijkenissen niet
zonder zwarigheid, of noodzaakt althans tot eene zeer ingewikkelde hypo-
these. Voor ’t overige is de gelijkheid der beide vogels zoo misleidend,
dat zelfs prins Bonaparte in zijn “Conspectus gen. avium”, den naam van
Tropidorhynchus Bouruensis aan de Mimeta heeit gegeven, eadat zij
in de VVoyage de 1’Astrolabe,” onder den naam van Philedon Bouruensis
, als een honigzuiger was afgebeeld. Men weet dat Mimeta een onder-
geslacht is van Oriolus.
(■’ ) Bij Wallace staat hier ter plaatse Tropidorhynchus subcornutus,