die des naclits overal rond loopen en knabbelen aan alles wat
onbedekt gelaten en eetbaar is. Vier of vijf verschillende soorten
yan mieren yallen aan op alles wat niet door water ontoegan-
kelijk is gemaakt, en ehne soort zwemt ook daaroyer heen.
Groote spinnen liggen op de loer in manden en doozen, of
yerbergen zieh in de plooien van mijn muskietengordijn. Overal
krielt bet van duizendpooten en millioenpooten; ik heb er
zelfs gevonden onder mijn küssen en op mijn hoofd. In iedere
doos of onder iedere plank die men eenige dagen ongerept
heeft gelaten, kan men zeker zijn een kleinen seborpioen
knusjes gelegerd te vinden, gereed om zijn gevreesden staart
snel tot aanval of verdediging aan te wenden. Znlk ge-
zelscbap schiint zeer verontrnstend en gevaarlijk, maar alles
bij elkander genomen is het niet zoo erg als de steken der
muskieten of als de insectenplaag zoo gewoon in Europa. Deze
laatste zijn een bestendige en aanhoudende bron vankwelling
en walging, terwijl men daarentegen jaren lang te midden
van schorpioenen, spinnen en duizendpooten, boe leelijk en
venijnig zij ook zijn mögen, kan leven, zonder er eenig na-
deel van te ondervinden. Ofscboon ik twaalf jaren in de tropische
gewesten heb doorgebracht, ben ik nooit door een de-
zer dieren gebeten of gestoken.
De magere en hongerige honden boven vermeld, waren mijne
ergste vijanden en noodzaakten mij aanboudend op mijne hoede
te zijn. Indien mijne jongens den vogel dien zij bezig waren
te onthuiden, een oogenblik lieten liggen, kon ik zeker zijn
dat hij geroofd was. Alles wat maar eetbaar was moest. aan
het dak worden gehangen om buiten bun bereik te zijn. Eens
was Ali juist klaar met bet onthuiden van een prächtigen ko-
nings-paradijsvogel, toen hij de buid bij ongeluk liet vallen.
Maar eer hij zieh kon buigen om ze op te rapen, was er een
van dat uitgehongerde ras op aangevallen, en het gelukte hem
niet zemit zijne klauwen te redden dan nadat ze aan flarden
was gescheurd. Twee huiden van den grooten-paradijsvogel,
die reeds volkomen droog en gereed voor het inpakken waren,
had ik gedurende den nacht onvoorzichtiglijk op mijne tafel gelaten,
gewikkeld in papier. Den volgenden morgen waren zij
verdwenen, en slechts eenige verstrooide vederen toonden aan
welk lot haar getroffen had. Mijne hangplank was buiten hun
bereik; maar daar ik dom genoeg geweest was om eene kist
die mij als trap had gediend te laten staan, bemerkte ik den
volgenden morgen dat een paradijsvogel in vollen dos verdwenen
was, en dat onder het huis een hond nog bezig
was met op de brokken te knabbelen, terwijl de fraaie gou-
den pluimen allen in het slijk getreden waren. Elken nacht,
zoodra ik in bed was, kon ik hen hooren rondsnuffelen, onder
de tafel en tusschen mijn kisten en manden zoekende wat
zij zouden kunnen verslinden, en mij tot aan den morgen in
een Staat van spanning houdende, uit vreeze dat iets van
waarde door onnadenkendheid onder hun bereik mocht zijn
gebleven. Zij dronken de olie van mijne drijvende lamp en
verslonden het lemmet, en mijne potten en pannen wierpen
zij omver en braken zij, indien mijne luie jongens ze niet
zoo zorgvuldig hadden gewasschen of er was nog een geur
van iets eetbaars aangebleven. Maar hoe boos zij ook waren,
in het huis van een Dajak op Borneo waar ik logeerde, was
ik toch nog erger met die dieren gevaren; want daar hadden
zij de boveneinden van mijne waterlaarzen afgeknaagd, een
groot gat gebeten in een oude lederen weitasch, en een deel
van mijn muskietengordijn naar binnen geslagen.
April 28. |fg | Gisteren avond werd een groote beraadslaging
gehouden, die klaarblijkelijk te voren was vastgesteld en overwogen.
Een groot aantal inboorlingen verzamelde zichrondom
mij, met de-verklaring dat zij met mij moesten spreken. Twee
hunner die het best Maleisch verstonden, hielpen elkander,
terwijl de anderen hunne wenken en meeningen in hun