van oostersche rozenessentie, dien zij aanhoudend om zieh heen
schijnt te verspreiden, en die vermoedelijk de kleine insecten
aanlokt waarmede zij zieh voedt. De andere , Tricondyla aptera,
behoort tot eene der zonderlingste vormen in de familie der
Cicindelieden, schier uitsluitend tot Insulinde beperkt. In
gedaante gelijkt deze tor op een zeer groote mier, meer
dan een duim lang en purperzwart van kleur. Ook is zij even
als een mier vleugelloos, en gewoonlijk ziet men haar tegen
de boomen opklimmen, terwijl zij, wanneer men haar nadert,
om aan gevangenneming te ontkomen, spiraalswijze om den
stam heenloopt, zoodat men ze plotseling overvallen en met
vlugge vingers grijpen moet om een exemplaar mächtig te
worden. Deze soort verspreidt den gewonen rotreuk der aard-
torren.
In bet geheel bestond de verzameling die ik gedurende een
vierdaagsch verblijf op de Kei-eilanden tot stand bracht, uit
13 soorten van vogels, 194 soorten van insecten en 3 soorten
van landschelpen.
Deze eilanden worden bewoond door tweeerlei bevolking:
de inboorlingen, bij wie het Papoesche karakter sterk geteekend
is en die heidenen zijn f en een gemengd ra s , dat zieh Moham-
medanen noemt en katoenen kleederen draagt, terwijl eerstge-
melden zieh slechts kleeden met de tjidako van katoen of boom-
schors vervaardigd ( l7). Deze Mohammedanen zijn, zegt men,
door de onde Europeesche kolonisten uit de Banda-eilanaen
verdreven ( ls). Zij behooren waarschijnlijk tot een bruin ra s,
nauwer verwant met de Maleiers, maar hunne gemengde af-
komst spiegelt zieh af in de groote verscheidenheid van hun
kleur, haar en trekken, die verschillende trappen van toena-
dering, hetzij tot het Maleische, hetzij tot het Papoesche type
toonen. Het is merkwaardig dat de invloed dien de vroege
handel der Portugeezen op deze gewesten geoefend heeft, zieh
nog openbaart in de woorden hunner taal die zelfs onderdeze
woeste en afgelegen eilanders in gebruik zijn. “Len§o” voor
doek en “faca” voor mes worden hier bestendig in plaats van de
gewone Maleische namen gebezigd. De Spanjaarden en Portugeezen
verdienen als veroveraars en volkplanters inderdaad onze bewon-
dering. Zij hebben in de landen die zieh aan hun gezag onderwier-
p en , snellere veranderingen teweeggebracht, dan eenige andere
natie der nieuwere tijden, en kunnen in hun talent om hunne
eigen taal, godsdienst en zeden aan wilde en barbaarsche
stammen mede te deelen, slechts met de Romeinen vergeleken
worden.
Het treffend contrast van karakter tusschen deze lieden en
de Maleiers vertoonde zieh in vele kleine trekken. Terwijl ik
op zekeren dag in het bosch ronddoolde, bleef een oud man
stil staan om mij een insect te zien vangen. Hij bleef rüstig
totdat ik het aan een speld gestoken en in mijn insectendoos
geborgen had, maar toen kon hij zieh niet langer inhouden,
boog zieh tot hij met het hoofd schier den grond raakte, en
barstte in een schaterend gelach uit. Ieder zal in dezen trek
de eigenaardigheid van den neger erkennen. Een Maleier zou mij
hebben aangestaard, en op een toon van bevreemding ge-
vraagd hebben wat ik toch uitvoerde; het ligt niet in zijne
natuur te lachen, veelmin hartelijk te lachen, en allerminst te
lachen om of in de tegenwoordigheid van een vreemdeling, voor
wien echter zijne verachtende blikken en gefluisterde opmer-
kingen ruim zoo ergerlijk zijn als de uitgelatenste openlijke
uitdrukking van vroolijkheid. De vrouwen zijn veel minder
schuw voor vreemdelingen, of worden minder tot afzondering
verplicht dan bij de Maleische stammen; de kinderen zijn vroo-
lijker en hebben de echte “negergrijns”, terwijl de roezige luid-
ruchtigheid van de gesprekken der mannen en hunne opge-
wondenheid bij de meest alledaagsche zaken verre verwijderd
zijn van de gewone stilzwijgendheid en ingetrokkenheid der
Maleiers.
II, 14