Bemerkt hebbende, dat zij op bloemen aasden, en zieh ook
op eenige bloeiende boomen nabij bet Strand vertoond hadden,
gaf ik Lalii een net, met den last om ze opzettelijk te zoe-
k e n , terwijl ik hem een half daggeld extra beloofde voor ieder
goed exemplaar dat hij mij leverde. Na een paar dagen bracht
hij mij twee vrij goede, en verhaalde mij, dat hij zegevonden
had in het breede, rotsige bed van een stroorn, die omstreeks
een paal beneden het dorp van het gebergte naar zee daalt.
Zij vlogen over die rivier, waar zij zieh nu en dan op steenen
en rotsblokken nederzetten, zoodat hij, om ze te krijgen, genood-
zaakt was geweest te waden of van rots tot rots te springen. Op
zekeren dag ging ik met hem, maar bevond, dat voor mijn on-
geoefenden voet de stroorn te snel was en de steenen te glibberig
, zoodat ik niets kon uitrichten. Ik liet hem dus alleen
zijn gang g a a n , en zoolang wij op Batjan vertoefden, was hij
doorgaans den ganschen dag u it, en bracht mij meestal een,
en als het gelnk hem diende, twee of drie. exemplaren. Dus
werd ik in Staat gesteld om meer dan honderd exemplaren van
beide seksen mede te voeren, waaronder misschien een twin-
tig zeer fraaie mannetjes, ofschoon niet meer dan vijf of zes
die volkomen ongeschonden waren.
Mijne dagelijksche wandeling voerde mij nu, eerst ongeveer
een halven paal ver längs het zandige strand, en vervolgens
door een moeras met sago-palmen beplant (22) , over een pad
door waggelende boomstammen gevormd, naar het dorp der lie-
den van Tomori. Verderop lag het woud, afgewisseld doorpas
ontbloote plekken, beschaduwde paden en groote hoeveelheden
geveld hout. Dit vormde een niet ongunstig terrein voor den
verzamelaar, inzonderheid wat torren betreft. De gevelde stammen
wemelden van gouden Buprestidae, zonderling uitgerekte
Brenthidae en merkwaardige boktorren, terwijl ik in het woud
een overvloed van kleine snuitkevers (Curculionidae), vele boktorren
en eenige fraaie groene loopkevers (Carabidae) vond.
Ylinders waren niet overvloedig, maar ik ving nog eenige
exemplaren van de bovengemelde fraaie, blauwe Papilio, en
voorts een aantal mooie kleine Lycaenidae, alsmede een enkel
exemplaar van de uiterst zeldzame Papilio Wallacei, waarvan
ik het tot dusver eenige exemplaar op de Aroe-eilanden ge-
vangen had (23).
De belangrijkste vogels die ik hier mächtig werd, waren
de prächtige blauwe ijsvogel Todiramphus diops (24) , de fraaie
groen en purper gekleurde duiven Ptilonopus superbus en Pti-
lonopus iogaster en onderscheidene nieuwe vogels van kleine
gestalte. Mijne schieters brachten mij nog nieuwe exemplaren
van Semioptera Wallacei, en ik werd in groote spanning gebracht
door de stellige verklaringen der inlandsche jagers, dat er
nog eene tweede soort van dien vogel bestond, nog veel fraaier en
merkwaardiger dan de mij bekende. Zij verhaalden, dat zijn geve-
derte glanzig zwart was, met metaalgroene borst, even als bij
de andere soort, maar dat de witte schoudervederen tweemaal
zoo lang waren en verre beneden het lichaam van den vogel
afhingen. Zij voegden er bij, dat wanneer zij diep in het bosch
op zwijnen of herten jacht maakten, zij somtijds dezen vogel
te zien kregen, ofschoon hij zeer zeldzaam is. Ik bood onmid-
dellijk een pond sterling ( / 12.00) voor een exemplaar, maar
zonder eenige v rucht, en tot op heden ben ik in ’t onzekere
of zulk een vogel werkelijk bestaat. Dr. Bernstein vertoefde
maanden lang op het eiland met een talrijken staf van jagers
om voor het Leidsche Museum te verzamelen, en daar hij niet
gelukkiger was dan ik , werd ik gedrongen tot het besluit,
dat deze vogel öf in den hoogsten graad zeldzaam i s , öf tot het
gebied der mythen beboort.
Batjan is merkwaardig als het oostelijkste punt der wereld
dat door eene soort van Quadrumana bewoond wordt. Een
groote, zwarte soort van baviaan fCynopithecus nigrescens)
komt in sommige deelen van het woud menigvuldig voor. Dit