groote zwarte kaketoe en in een oogwenk ook een paar para-
(lijsvogels, wier luid gekrijsch wij gehoord hadden toen wij
het eerst het Strand naderden.
Den volgenden morgen (den l 8te11 Juli) het dorp met een
labberkoelte verlatende, brachten wij den gebeelen dag door
om den ingang van de doorvaart te bereiken, die het voor-
komen heeft eener kleine rivier en door eene vooruitstekende
punt voor het oog verborgen is, zoodat bet wel niet te ver-
wonderen is, dat wij haar te midden der dichte kustwouden,
die overal deze eilanden tot aan den rand des waters beklee-
den, niet hadden kunnen ontdekken. Een weinig meer bin-
nenwaarts wordt zij hegrensd door steile rotsen, en nadat wij
hare nauwe kronkelingen een paar (Eng.) mijlen ver gevolgd
hadden, kwamen wij uit in wat een meer scheen te zijn,
maar inderdaad een diepe golf was met een nauwen ingang
aan de Zuidkust (7). Deze golf was längs de stranden hezaaid
met ontelhare rotsige eilandjes, meestal in den vorm van
paddestoelen, omdat het water het benedendeel van den ont-
hindbaren koraalkalksteen had weggevreten, zoodat het bovendeel
ter hreedte van tien tot twintig voeten overhing. Ieder eilandje
was hedekt met struiken en boomen van de zonderlingste vormen
en meestal gekroond met rijzige en sierlijke palmen, die ook
in grooten getale over de ruggen der rotsige stranden verspreid
waren. Dit alles vormde een der zonderlingste en schilderachtigste
landschappen die ik ooit heb gezien. De stroom die ons door
de nauwe straat had gevoerd, hield nu op, en wij waren ge-
noodzaakt te roeien, wat onze körte en zware prauw slechts
tragelijk vooruitbracht. Ik ging onderscheidene malen aan wal,
maar de rotsen waren zoo steil, scherp en uitgevreten, dat
ik het onmogelijk vond mij een weg te banen door de ineen-
gewarde boschjes waarmede zij overal hekleed waren. Het
duurde drie dagen eer wij den zuidelijken ingang van de golf
bereikten, en toen was de wind zoodanig, dat hij onzen verderen
voortgang geheel belemmerde. Ik stelde mij dus reeds voor
dat ik wellicht dagen, ja weken zou moeten wachten, toen,
tot mijne groote vreugde en verrassing, eene boot aankwam
met een der hoofden van Moeka, die op eene mij onbegrijpelijke
wijze vernomen had dat ik op weg was, en was gekomen om
mij zijne hulp aan te bieden, terwijl hij ook een geschenk
van kokosnoten en groenten voor mij medehracht. Daar hij de
kust door en door kende , slaagde hij er in de prauw al roeiende,
boomende en zeilende voort te krijgen, en toen de avondviel
had hij ons in veilige haven gebracht, wat voor ons na onze
langwijlige en ongelukkige reis eene groote uitkomst was. Wij
hadden nu acht dagen tusschen de riffen en eilanden om Waigeoe
rondgezworven en slechts ongeveer 50 (Eng.)'mijlen afgelegd,
en in het geheel waren juist veertig dagen verloopen sedert wij
Goram verlaten hadden.
Dadelijk na onze aankomst te Moeka huurde ik eene kleine
hoot en drie inboorlingen om mijne verloren manschappen te
gaan afhalen, terwijl ik een van mijn eigen gevolg met hen
liet gaan, om zeker te zijn dat zij het rechte eiland zouden
opzoeken. Na tien dagen keerden zij terug, maar, tot mijne
groote spijt en teleurstelling, zonder de manschappen. Het weder
was zeer siecht geweest, en schoon zij een eiland hezocht hadden
in het gezicht van dat waarop de mannen waren achtergehleven,
hadden zij niet verder kunnen komen. Zij hadden daar zes
dagen op günstiger we6r gewacht, maar daar hun voorraad
opgeteerd was, en de man dien ik met hen had gezonden, zoo
ziek was geworden, dat zij aan zijn leven wanhoopten, waren
zij teruggekeerd. Daar zij nu het eiland kenden, hesloot ik
hen een tweede proef te doen nemen, en door een ruime be-
taling met messen, doeken en tabak en overvloed van levens-
middelen, lieten zij zieh bewegen om dadelijk onder zeil te
gaan. Zij keerden niet terug voor den 298ten Juli, daar zij onderweg
eenige dagen in hun eigen dorp, Bessir, vertoefd hadden; maar