dagelijks met sago en visch, even ellendig als zijne onder-
hoorigen.
Na drie dagen in dit onvruchtbaar oord vertoefd te hebben,
verliet ik het in den morgen van den 6den Maart met twee
booten van dezelfde grootte als die mij naar Teloeti gebracht
hadden. Met eenige moeite kreeg ik verlof om deze booten
bij mij te houden tot Toboe, waar ik een poos dacht te blij-
v en , en zette daarop mijne reis met eenigen spoed voort, ver-
wisselde van manschappen te Laimoe en kwam onder een
zwaren regen te Atiahoe aan. Daar hier een hooge golf ging,
die waarschijnlijk nog zou toenemen als de wind gedurende
den nacht aanhield, liet ik de booten op strand halen, en
nadat ik het avondmaal had gebruikt bij den Orang-kaja, en
eene woordenlijst had opgeschreven van de taal der Alfoeren
die in de bergen van het binnenland wonen, keerde ik naar
mijne boot terug om er in te slapen. Den volgenden morgen
vervolgden wij den tocht en verwisselden van manschap eerst
te Wirinama en andermaal te Hatoemetena, op beide welke
plaatsen er een sterke branding was en geen haven, zoodat het
volk zwemmende aan wal gaan en aan boord terugkeeren moest.
In den avond van den 7den Maart kwamen wij te Batoe-assa,
het eerste dorp dat aan den Badja van Toboe behoort en onder
den Resident van Banda Staat ( ,6). Hier ging een hooge zee
westwaarts, wat een hevige branding ten gevolge had, die
ons noopte de rotsige punt om te varen waarop het dorp gelegen
is. Maar aan de andere zij de was het niet veel beter
gesteld. Wij waren echter wel verplicht hier aan wal te gaan,
en wachtende totdat de lieden op het strand de noodige toe-
bereidselen gemaakt hadden, door van den waterkant af een
rij van blokken te plaatsen om onze booten daarop te sleepen,
roeiden wij zoo snel als wij konden recht op dat punt a a n ,
het oogenblik waarnemende dat de zwaarste golfslag voorbij
was. Op het oogenblik waarop wij tegen den grond stieten,
sprongen allen uit de boot en trachtten, geholpen door het
volk aan den wal, haar hoog en droog op de blokken te
plaatsen; maar daar het getal van handen ongenoegzaam was,
konden zij niet verhinderen dat de golven herhaaldelijk over
den achtersteven sloegen. Gelukkig echter was het strand zoo
steil, dat daardoor geen kwaad kon worden aangericht, en
daar voor het ophijschen der tweede boot de bemanning van
beide vaartuigen beschikbaar was, werd deze zonder moeite
in veiligheid gebracht.
Daar den volgenden morgen het water zeer laag was, bleef
de golfslag op eenigen afstand van het strand, en nadat wij
de booten tot aan den rand der branding gebracht hadden,
moesten wij een oogenblik van siecht water afwachten om
veilig in zee te kunnen steken. Bij de twee volgende dorpen,
Toboe en Osson, namen wij versehe manschap in , die door
de branding naar ons töe kwam zwemmen, en op laatstge-
noemde plaats kwam de Radja bij mij aan boord om mij te
vergezellen naar Gessir-laut, waar hij een huis heeft dat hij mij
vergunde gedurende mijn verblijf te bewonen. Hier was wederom
een zware branding, en het was met veel moeite dat wij de
booten in veiligheid op het strand gesleept kregen. Te Amboina
had men mij voorgespiegeld dat in dezen tijd van het
jaar de zee kalm zijn en de wind van het strand waaien zou;
maar het bleek dat in dit geval, gelijk in ieder soortgelijk,
geen inlichtingen waarop men kon Staat maken, omtrent wind
en weder op plaatsen twee of drie dagreizen verwijderd te
bekomen waren. De algemeene richting van het eiland Ceram
(0. Z. 0. en W. N. W.) moet trouwens wel ten gevolge hebben,
dat er gedurende den west-moeson een zware branding op de
Zuidkust staat en er geen goede schuilplaats is te vinden,
ofschoon dit de tijd is waarop alleen eene reis oostwaarts
met veiligheid kan worden gedaan; en ik berekende reeds
nu dat ik in den oost-moeson, wanneer ik längs de Noord-
7*