een staat waarin wij allen zoo volkomen geschikt zullen zijn
voor het maatscliappelijk leven, doordien wij weten wat recht
is en tevens een onweerstaanbare aandrift gevoelen om te doen
wat recht is, dat alle wetten en alle straffen onnoodig zullen
zijn. In zoodanigen toestand zou ieder mensch begaafd zijn
met eene verstandelijke organisatie, zoo goed geregeld, dat hij de
zedewet in al hare toepassingen doorgrondde, en zouden er geene
andere beweegredenen dan de vrije aandrift zijner eigene natuur
noodig zijn om hem tot gehoorzaamheid aan die wet te nopen.
Nu is het zeer merkwaardig dat wij onder de volken die
op een zeer lagen trap van beschaving staan, eenige toena-
dering tot zulk een volkomen maatschappelijken toestand aan-
treffen. Ik heb verkeerd in maatschappijen van wilden, zoo-
wel in Zuid-America als in het Oosten, die geene wetten of ge-
rechtshoven hadden dan de vrijelijk uitgedrukte meening der
ingezetenen van het dorp. Ieder ontziet met de meeste nauw-
gezetheid de rechten van zijn naaste, en eenige inbreuk op
die rechten vindt zelden of nooit plaats. In zulk eene maat-
schappij zijn allen nagenoeg gelijk. Men weet er niets van
dien verbazenden afstand tusschen de welopgevoedon en on-
wetenden, de rijken en de armen, den meester en den knecht,
die het gevolg is van onze beschaving; niets van die in alles
doorgedrongen verdeeling van den arbeid, die, terwijl zij ge-
durig meer rijkdom schept, ook meer strijdige belangen in
het aanzijn roept; niets van dien meedoogenloozen wedijver,
die worsteling om leven en genot, die de dichte hevolking
van beschaafde landen onvermijdelijk met zieh brengt. Alle
prikkels tot groote misdaden ontbreken derhalve, en van de
kleine wordt men teruggehouden, gedeeltelijk door den invloed
van het algemeene oordeel, maar voornamelijk door het natuur-
lijk gevoel van rechtvaardigheid, door het besef van de rechten
van zijn naaste, d a t, tot zekere hoogte, het natuurlijke
eigendom van alle menschenrassen schijnt te wezen.
Maar ofschoon wij nu in verstandelijke ontwikkeling dien
Staat der ruwheid verre achter ons hebben gelaten, hebben
wij geenszins even groote vorderingen gemaakt in onze zeden.
Het is waar dat onder die klassen der maatschappij die geene
behoeften hebben welke zij niet gemakkelijk kunnen bevredi-
gen, en onder wie de stem van het algemeen grooten invloed
heeft, de rechten van anderen ten volle geeerbiedigd worden.
Het is ook waar dat wij de sfeer van die rechten zeer hebben
uitgebreid, en er de geheele broederschap - der mensch-
heid in begrijpen. Maar men zegt niet te veel wanneer men
beweert, dat de massa van onze bevolking zieh niet boven het
zedelijk wetboek van den wilden staat heeft verheven, en in
vele opzichten daar beneden is gedaald. Een läge trap van
zedelijkheid is de groote vlek op de hedendaagsche beschaving
en de groote hinderpaal voor waren vooruitgang.
Gedurende de laatste eeuw, en inzonderheid in de laatste
dertig ja ren , is onze intellectueele en materieele vooruitgang
te snel geweest, dan dat wij er de volle vruchten van kon-
den oogsten. Ons meesterschap over de krachten der natuur
heeft geleid tot een snelle vermeerdering der bevolking en tot
een verbazende ophooping van rijkdom; maar dAze hebben
tevens zulk een ontzettend bedrag van armoede en misdaad
met zieh gebracht en zoovele siechte neigingen en woeste driften
aangekweekt,» dat men wel mag vragen of over het geheel
de verstandelijke en zedelijke toestand onzer bevolking niet
is achteruit gegaan, en of het goede door het kwade niet
meer dan opgewogen is. In vergelijking met onze verbazende
vorderingen in de kennis der natuur en hare praktische toepassingen,
zijn ons regeeringstelsel, onze reclitspraak, onze
nationale opvoeding, onze geheele maatschappelijke en zedelijke
organisatie in een staat van barbaarschheid gebleven *).
*) Zij die gelooven dat onze maatschappelijke toestand tot de volmaakt-
32*