van de zee, die om de kampong heen loopt, en dat in deze kreek de rivier
zieh uitstort, heihaaldelijk door Wallace vermeld, wiens woorden ten onrechte
aan twee stroomen zouden d.oen denken. De weg gaat in het algemeen längs deze
rivier, die den naam draagt van Amasing, eerst door de vlakte en op
eenigen afstand van haar, dan uitgekapt in de smalle rotsige kloof waar-
door zij zieh heen wringt, en waarin men zelfs rotsen door buskruit heeft
laten springen. Tweemaal schijnt het pad over de rivier heen te gaan ; eens
nog m de vlakte, ter plaatse waar het huis van Wallace gelegen was,en
waar zieh vroeger eene brug bevond, die door de overstroomingen is weg-
gespoeld , zoodat Wallace hier haar bed moest doorwaden; de tweede maal,
voorbij het midden van den weg, waar de kloof het engst is, en waar
de door eene rotsmassa gesteunde brug lig t, beneden door Wallace vermeld.
Nog in de vlakte ligt rechts van den weg als men naar de kolen-
mijn opgaat, en terwijl deze aan den rechteroever der van de mijn körnende
rivier loopt, dus tusschen den weg en de rivier, een läge dicht begroeide
heuvelrug. Dezen schijnt Wallace te bedoelen met de woorden: “across the
river behind rose a forest-clad bank.” Maar hoe die heuvelrug across, d.i.
dwars over de rivier kan loopen, is onbegrijpelijk. In verband met de ge-
geven voorstelling van het terrein heb ik gemeend te moeten vertalen:
“aan de overzijde.”
( ) Het is niet onaardig hiermede te vergelijken wat een paar jaren
vroeger Dr. Bleeker, “Reize” , Dl. I , blz. 235, over den Sultan van
rBatjan schreef. “De Sultan van Batjan, Moehammad Haijatoe’ddien, heeft.
niettegenstaande zijnen ruim 60jarigen leeftijd, nog een fiksch en krachtig
voorkomen. Zijne lengte gaat niet boven het middelmatige en zijne leest
nadert het tengere, doch zijne houding is die van iemand van veel minder
rijpen leeftijd en zijn gelaat vol uitdrukking en innemend. Zijne gehecht-
heid aan het Gouvernement is boven allen twijfel verheven, en hij gevoelt
ook dat hij zijne kroon geheel aan het Gouvernement heeft te danken , zonder
hetwelk zijn rijkje reeds geheel zou hebben opgehouden te bestaan. Geheel vrij-
willig heeft hij het Gouvernement de rijkdommen van zijne landen aangewezen,
en zieh steeds bereid getoond, om, bij de nasporingen naar steenkolen, goud
en koper, alle mogelijke hulp te verleenen. Indien hij over eene meer tal-
rijke bevolking regeerde, zou zeker Batjan reeds in meerdere opzichten
meer zijn vooruitgegaan dan Temate of Tidpre. Maar de geringe bevolking
en de betrekkelijk talrijke hoofden maken zijne macht niet noemenswaardig
en zijnen invloed beperkt.” In 1862 is deze vorst door den tegenwoordigen
Sultan, Poetra Moehammad Sadik-Schah, opgevolgd.
(4) Dit zijn de Ajer Limon en de Ajer Membia.
(5) In Augustus 1853 is door den ingénieur Schreuder een aanvang ge-
maakt met het mineralogisch onderzoek van Batjan. Dit onderzoek had niet
alleen betrekking tot steenkolen, maar ook tot goud , waaraan Batjan gezegd
wordt zeer rijk te zijn. De resultaten hebben echter niet aan de verwach-
ting beantwoord, en krachtens besluit van' den Gouvernement-Generaal van
55 Mei 1869 is dit mineralogisch onderzoek voor goed gestaakt. Men
had toen alle hoop opgegeven om bruikbare kolen te vinden, in voldoende
hoeveelheid om de kosten der ontginning goed te maken. Het aanleggen
van den kostbaren weg naar Ajer Membia, eer men eenige zekerheid had
dat goede kolenlagen voorhanden waren, was eene weelde als zieh slechts
een Gouvernement veroorlooft dat industrie drijft voor eigen rekening. De
siechte resultaten der goudwasscherij te Soengei Poang worden door Bleeker
en Moens niet aan gebrek aan goud, maar aan verduistering van een groot
deel der opbrengst door de Chineesche w.erklieden toegeschreven. Bleeker
wachtte daarvan goede uitkomsten als zij op particulière ondernemers overging.
(6) Dit is de ornitholoog George Robert Gray, vooral bekend door zijn
“Catalogue of genera and subgenera of birds contained in the British
Museum” , London, 1855. Hij moet niet verward worden met een ander
uitstekend zoöloog, John Edward Gray, conservator van het zoölogisch
gedeelte van het Britsch Museum. Het ondergeslacht Semioptera is niet
algemeen aangenomen, en veelal wordt deze vogel, die thans ook in het
Leidsch Museum door onderscheidene exemplaren vertegenwoordigd is , een-
voudig Paradisea tPallacei genoemd.
(7) Deze moet zijn Papilio Telegonus Felder. Zie Wallace, onthePapi-
lionidae o f the Malayan region, in “Transactions of the Linnean Society ,
Vol. XXV, p. 44.
(8) Zie over deze papegaaien Finsch, H, S. 776 (Domicella gárrulo),
S. 872 (' Trichoglossus placens ; vgl. boven blz. 26 noot 4), S. 387 (Pionias
cyanicollis). De Ejamboe is een bekende, in een groote verscheidenheid
van soorten in Indie gekweekte vrucht. Deze boomen behooren tot de
myrtaceeën en werden vroeger gerekend tot het geslacht Eugenia, terwijl
men ze thans doorgaans daarvan afzondert onder den naam Jambosa. Eene
der meest bekende soorten is de Jambosa vulgaris (vroeger Eugenia