het benedenste deel der keel tot aan de oogen is de vogel
bekleed met schnbachtige vederen van smaragdgroene kleur
met scbitterenden metaalgloed, terwijl fluweelacbtig gevederte
van nog donkerder groen in een band dwars. over het voor-
boofd en de kin loopt en tot aan het helder-gele oog reikt.
De bek is bleek loodblauw en de vrij groote, zeer sterke en
welgevormde pooten zijn licht aschachtig rood. De beide mid-
delste staartvederen hebben geen vlag, of althans slechts een
spoor daarvan bij den wortel en aan de uiterste punt, en
vertoonen zieh als draadvormige ranken, die zieh met een sierlijke
dubbele kromming tot eene van 24 tot 34 duim afwisselende
lengte nitstrekken. Ter weerszijden van het lichaam komt van
onder de vleugels een dichte bundel lange en fijne vederen te
voorschijn, die soms tot twee voet lengte hebben, en welker prächtige,
van gonden gloed schitterende oranje-klenr naär de uiteinden
in bleek bruin overgaat. Deze bundel pluimen kan naar wille-
keur opgezet en uitgespreid worden, zoodat het lichaam.van
den vogel er schier geheel door bedekt wordt.
Deze prächtige sieraden zijn uitsluitend beperkt tot de man-
nelijke vogels, terwijl het wijfje zieh als een zeer eenvoudigen
en gewonen vogel van eenvormig koffiebruine, nooit veranderende
kleur voordoet, zonder eenig spoor van de lange staartdraden,
of van het geel en groen gevederte aan den kop. De jonge
mannetjes gelijken in het eerste jaar zoo volkomen op de
wijfjes, dat zij er alleen bij ontleding van kunnen onderscheiden
worden. De eerste verandering die zieh bij hen openbaart, is
de aanneming der gele en groene kleuren aan kop en keel,
terwijl te gelijker tijd de twee middelste staartvederen eenige
duimen langer worden dan de overige, ofschoon zij aan beide
zijden gevlagd blijven. In e,en later tijdvak worden deze vederen
vervangen door de lange kale schachten ter volle lengte, zooals
in den volwassen vogel; maar er is alsdan nog geen spoor te
zien van de prächtige oranje zij vederen, die nog later den
dos van het mannetje in zijn volle ontwikkeling voltooien.
Om deze veranderingen te weeg te brengen worden ten minste
drie achtereenvolgende ruiingen gevorderd; en daar ik de vogels
omstreeks ter zelfder tijd in al die Stadien hunner ontwikkeling
waarnam, is het waarschijnlijk dat zij slechts eens in het jaar
ruien en den volledigen vederdos niet erlangen alvorens zij
vier jaren oud zijn. Lang heeft men gemeend dat de fraaie
sleep der zijvederen den vogel slechts een körte poos, namelijk
gedurende den broeitijd, sierde, maar mijne eigen ervaring en
de waameming eener verwante soort, waarvan ik exemplaren
mede naar Engeland bracht die daar twee jaren in leven bleven,
toonen dat, die sieraden het geheele jaar door behouden worden,
behalve gedurende het körte tijdvak dat deze vogels,
zooals de meeste andere, in den rui zijn (s).
De Groote-paradijsvogels zijn zeer vlug en krachtig en schij-
nen den ganschen dag door in beweging te zijn. Zij zijn zeer
overvloedig; want men ontmoet gedurig kleine vluchten van
wijfjes en jonge mannetjes, en ofschoon de vogels met vollen
vederdos niet zoo menigvuldig zijn, toonen echter hun luide
krete,n, die. men dagelijks verneemt, dat hun aantal niet gering
is. Hun toon klinkt als “wauk-t-wauk—wauk—wok—
wok-Siwok,” (9) en is zoo luid en schel, dat men hem op een
grooten afstand verneemt en dat hij op de Aroe-eilanden het
meest karakteristieke en sterkst uitkomende dierlijk geluid is.
De wijze waarop zij hun nest maken, is onbekend; maar de
inboorlingen verhaalden mij, dat zij het vormen uit bladeren
die zij op een mierennest of op een uitstekenden tak van een
hoogen boom plaatsen, en zij gelooven dat het altijd slechts
een jongen vogel bevat. Het ei is geheel onbekend; de inboorlingen
verklaarden dat zij er nooit een gezien hadden, en een
zeer hooge belooning door een Nederlandsck beambte daarvoor
uitgeloofd, bleef zonder gevolg. Zij ruien omstreeks Januari of
Februari, en in Mei, wanneer zij in vollen vederdos zijn,