zaken van verbittering en bloedstorting. Een der oorlogsschil-
den werd mij ter beziclitiging aangeboden. Het is gemaakt
van rotan, overdekt met katoenen garen, zoodat bet tevens
licht, sterk en zeer taai is. Ik geloof dat het aan iederen
gewonen kogel weerstand zon kunnen bieden. Onistreeks het
midden was een gat om den arm door te steken, maar met
een deksel of klep er over. Men is daardoor in Staat den boog
te spannen, terwijl het lijf en het gelaat tot aan de oogen
door het schild beschermd blijven, wat het geval niet zijn
kan indien het schild aan den arm wordt gedragen doormid-
del van lussen aan de binnenzijde aangebracht, zooals ge-
woonlijk geschiedt. Eenige jongelieden nit ons hnis gingen
hulp aan hunne vrienden verleenen, maar ik heb niet kunnen
merken dat iemand van hen letsel kreeg of dat er strijd van
eenige beteekenis plaats had (33).
Mei 8. — Ik had nu zes weken te Wanoembai vertoefd,
maar gedurende meer dan de helft van dien tijd had ik het
huis moeten honden wegens mijne zwerende voeten. Daarmijn
voorraad schier uitgeput en mijne doozen voor vogels en in-
secten gevuld waren, en daar ik geen vooruitzicht had om
spoedig het gebruik mijner beenen te herkrijgenf" besloot ik
naar Dobbo terug te keeren. In de laatste dagen'waren de
vogels schaarscher geworden, en de paradijsvogels waren nog
niet zoo menigvuldig als de inboorlingen mij verzekerden dat
zij zonden zijn in de volgende maand. De lieden te Wanoembai
schenen veel leed te gevoelen over mijn vertrek; en waar-
lijk niet zonder reden, want de schelpen en insecten die zij
onder weg en te midden van hun plantsoen opraapten, en de
vogels die hun kleine jongens met hun bogen en pijlen schoten,
werden beloond met een gedurigen voorraad van gambier
en tabak, en met kralen en duiten die zij konden oppotten
om latere uitgaven te bestrijden. De eigenaar van het huis
ontving om niet een weinig rijst, visch of zout, zoo dikwijls
hij er om vroeg, wat ik erkennen moet dat hij slechts zelden
deed. Bij mijn vertrek deelde ik mijn overgebleven voorraad
van zout en tabak onder hen uit en gaf ik aan mijngastheer
een flesch arak. Ik geloof dat mijn verblijf onder deze een-
voudige en goedaardige lieden over het geheel voor beide par-
tijen genoegelijk en voordeelig was. Het was mijn stellig voor-
nemen terug te komen, en had ik geweten dat de omstan-
digheden mij dit beletten zouden, dan zou ik eenig leedwezen
hebben gevoeld bij het verlaten van een oord waar ik het
eerst zoovele zeldzame en schoone levende wezens gezien had,
en in zoo ruime mate het genot had gesmaakt dat het hart
van den natuuronderzoeker vervult, wanneer hij zoo gelukkig
is eene streek te vinden die nog niet is onderzocht en waar
elke dag hem nieuwe en onverwachte schatten aanbrengt. Wij
laadden onze boot des namiddags, en des morgens voor den
dägeraad vertrekkende, bereikten wij, door den wind begun-
stigd, Dobbo laat in den avond van dienzelfden dag.
A A N T E E K E N I N G E N .
( ;) Wallace vermeldt den naam van deze plaats niet, maar op zijn
kaartje van de Aroe-eilanden heet zij Noesei en schijnt zij met de kreek
die derwaarts den weg baant, tot Wokam te beliooren, ofschoon, veel zui-
delijker en oostelijker gelegen dan bet tegenover Dobbo liggende deel van
Wokam, dat hij, volgens blz. 229, vroeger bezocht. Ik geloof echter niet
dat deze plaats werkelijk nog tot Wokam- behoort; Wallace heeft dat
eiland veel te groot geteekend, en wat hij de “tanah besar” noemt, is
veel meer tot kleine eilanden verbrokkeld dan hij zieh voorstelt, gelijk
ik bij hoofdst. XXXIII nader zal toonen. Ook kennen wij de namen der