merk ik , dat zij naar het ruim toe geheel open is, zoodateen
half dozijn zeeen die op een stormigen nacht binnendrongen,
ons op den rand des ondergangs zouden kunnen brengen. Stel u
een schip voor dat voor een maand in zee steekt, inet twee gaten
in het ruim, ieder van een el in het vierkant, drie voet boven
het watervlak, — en dat wel gaten die op geenerlei wijs
kunnen gesloten worden. Maar onze kapitein zegt, dat alle
prauwen zoo zijn, en ofschoon hij het gevaar erkent, weet hij
er niets aan te veränderen. Zijn volk is er aan gewend, en
dat heeft meer verstand van prauwen dan hij zelf, en als
er zulk een groote verandering in werd gemaakt, zou het
groot bezwaar hehben een bemanning bijeen te krijgen. Dit
bewijst in allen gevalle dat de prauwen goed zee kunnen
bouwen, want de kapitein heeft gedurende de laatste tien
jaren aanhoudend in zulke vaartuigen op zee gezworven, en
nooit is het hem voorgekomen dat er water genoeg in kwam
om schade te doen.
Dec. 25. Kerstdag brak over ons aan met windvlagen, regen-
buien, donder en bliksem, terwijl tevens een körte, onregel-
matige golfslag onze wonderlijke kast zoo deed stampen en slin-
geren, dat het er alles behalve aangenaam in was. Omstreeks
negen ure echter klaarde de lucht op en bespeurden wij vöör
ons, op een afstand van misschien 12 ä 15 uren, demetwolkenom-
kranste bergen van het schoone eiland Boeroe, terwijl de läge
gedeelten nog onzichtbaar waren. De namiddag was fraai en
de wind liep weder om naar het Westen; maar ofschoon het
nu werkelijk west-moeson is , ontbreekt het geheel aan alle
regelmatigheid en gestadigheid, daar windstilten gedurig af-
wisselen met koelten uit alle streken van het kompas. De kapitein,
ofschoon hij een protestant heet te zijn, denkt er niet
aan Eerstmis als een feestdag te vieren. Ons maal bestaat
uit rijst en kerrie, als haar gewoonte, en een extra-glas wijn
is alles waarmede ik het feest gedenken kan.
Dec. 26. Prächtig gezicht op de bergen van Boeroe, die wij
nu aanmerkelijk genaderd zijn. Ons volk schijnt mij toch een
tamelijk linksche troep te zijn. Zij loopen niet over het dek
met den lossen zwaai van Engelsche matrozen, maar aarzelend
en strompelend als landkrabben. Des nachts brak de beneden-
boom van ons grootzeil, en zij waren den ganschen morgen
bezig met dien te herstellen. Hij hestond uit twee aan66nge-
laschte bamboes, het dikke eind aan het dünne, en was omstreeks
70 voet lang. De tuigage en inrichting dezer prauwen
maakt een wonderlijk contrast met die onzer Europeesche
schepen, waarin al de touwen en sparren, ofschoon veel tal-
rijker, zoo zijn aangebracht, dat zij elkanders werking niet
belemmeren. Hier is het geval juist het omgekeerde; want
ofschoon er geen hoofdtouwen of pardoens zijn die de zaak in-
gewikkeld maken, kan er toch nauwelijks ooit iets gedaan
worden zonder eerst iets anders uit den weg te ruimen. De
groote zeilen kunnen niet worden omgebrast, zonder dat men
eerst de kluivers nederhaalt, en de boomen der voor- en ach-
terzeilen moeten worden neergelaten en geheel losgemaakt, eer
dezelfde handeling kan plaats grijpen. Voorts zijn er altijd
een menigte touwen onklaar, en nooit kunnen al de zeilen,
hoe gering hun getal ook zij, worden bijgezet, zonder dat het
¿¿ne een groot deel der oppervlakte van het andere belet wind
te vangen. Echter zijn ook zij die Europeesche vaartuigen ge-
voerd hebben, op de prauwen gesteld, wegens hare goedkoop-
heid zoowel bij eersten aanbouw als voor onderkoud; alle
herstellingen kunnen door de manschap zelve verricht worden
en er worden zeer weinig Europeesche scheepsbehoeften ge-
vorderd.
Dec. 28. Heden kregen wij de Banda-groep in het gezicht.
Het eerst vertoonde zieh de vulcaan, — een volkomen kegel,
bijna met den vorm der Egyptische pyramiden en schier even
regelmatig. Des avonds zweefde de rook over zijne kruin als