(s°) Volgens het kaartje van Wallace ligt Wanoembai op Maikoor; vol-
gens yon Rosenberg, “Reis naar de Znidooster-eilanden” , bl. 18, die den
naam W^onoembai uitspreekt, is het niet een enkel dorp, maar een geheel
landschap of eiland, ofschoon het op onze ka arten flgureert als een deel
van Kobroor. Het kanaal dat Wallace kanaal of rivier van Watelei noemt ,
heet bij v. Rosenberg dan ook straat Wonoembai. De beschrijving der
tooneelen längs die straat komt bij beide reizigers zeer overeen ; over den
zijtak schrijft v. Rosenberg als volgt: “Op een omstreeks drie mijlen van
het strand (den ingang der straat) verwijderd punt splitst zieh de straat
in tweeén. De eene noordoostwaarts loopende arm geleidt naar den Achter-
wal, de andere, waarvan de strekking zuidelijk i s , loopt eenige mijlen
verder door, na zieh in verschillende takken te hehben gesplitst Ik
liet längs den zuidelijken arm opwerken om het punt te bereiken, waar
de Engelsche reiziger en natuuronderzoekèr A. R. Wallace voor ongeveer
acht jaren eene maand vertoefd had, ten huize van den onder zijne 1-and-
genooten zeer invloedrijken Alfoer Ramies” . Yon Rosenberg heeft den zui-
delijken arm ter herinnering aan zijn verblijf en dat van Wallace “Natu-
ralist-kreek” genoemd.
Wanneer ik zeg dat v. Rosenberg Wanoembai als een afzonderlijk eiland
beschouwt, dan is dat niet op grond van de in boven aangehaalde plaats
door mij uitgelaten woorden: “Het door beide armen omsloten land is het
landschap Wonoembai en maakt een gedeelte uit van het op de kaarten
figureerende groote eiland .Kobroor want deze woorden op zieh zelven
zouden eer doen denken, dat Wanoembai een deel van Kobroor is. Maar
hij noemt op biz. 3 Wonoembai afzonderlijk onder de voornaamste eilanden
op, en stelt het ook als een afzonderlijk eiland voor op eene figuratieve schets
der Aroe-eilanden in MS., die bij hoofdst. X X XI [I nader zal ter sprake komen.
(2l) Zie daarover Schlegel’s “Vogels van Ned. Indiä,” en von Rosen-
berg, “Reis naar de Zuidooster-eilanden,” biz. 39.
(2-) De Zoeloe’s zijn een Kafferstam, de Azteken een volk van eenige
beschaving dat in de 13 le eeuw in Mexico de Tolteken verdrong of onder-
wierp, en op zijne beurt door de Spanjaarden onder Cortez een einde aan
zijne heerschappij zag gernaakt:. Vele lezers zullen zieh herinneren dat
in 1853 of 1854 twee zoi^erlinge dwergen in verschillende landen van
Europa en ook in ons Vaderland vertoond zijn, die naar werd voor-
gegeven afstammelingen der Azteken waren. De hoofdinhoud van het zeer
fantastische en hoogst onwaarschijnlijke verhaal dat omtrent hunne herkomst
verspreid werd, is uitgedrukt in den titel eener kleine brochure, destijds te
Amsterdam gedrukt: “Mémoire illustré d’une expédition remarquable dans
l’Amérique centrale, d’ôù est résultée la découverte de la ville idolâtre
d’Iximaya, située dans une région inexplorée, et la possession de deux
merveilleux Aztecs, Maximo (le jeune homme) et Bartola (la jeune fille),
descendants et spécimens de la caste sacerdotale, maintenant presqu’éteinte,
des anciens fondateurs Aztees des temples ruinés de ce pays,” zonderjaar-
tal of naam van uitgever. De werkelijke herkomst dezer wonderlijk mismaakte
en nauwelijks menschelijke wezens is, voor zoover mij bekend is, steeds
een raadsel gebleven.
(23)Prof. Schlegel, “Notice sur le sous-genre Tanysiptera,” in “Nederl.
Tijdschr. voor de dierkunde,” Dl. IH, 1866, erkent buiten Tanysiptera
Dea slechts drie soorten : “la Tanysiptera Hydrocharis des îles Arou, semblable
.par ses teintes à la Dea, mais se distinguant de toutes les. autres
par sa petite taille; la Nympha de la Nouvelle Guinée, qui s’éloigne de
toutes les autres par son croupion et ses parties inférieures rouges, quoique
les autres parties de son plumage soient encore teintes comme dans la Dea ;
enfin la Sylvia de l’Australie du Nord, très-reconnaissable à toutes ses
parties inférieures teintes d’un roux vif, ainsi qu’à la paire mitoyenne
de ses rectrices, qui ne sont guère élargies à l’extrémité et d’un blanc
uniforme.” Al de andere soorten die door de Engelsche ornithologen, en
ook door Wallace, worden aangenomen, ofschoon zij slechts door een
zorgvuldige vergelijking van etkander kunnen onderscheiden worden., houdt
hij voor bloote verscheidenheden van Âlcedo Dea, zooals reeds boven,
blz. 28, noot 13, werd aangetoond.
(24) Zie over de soorten van het geslacht Cuscus en hare woonplaatsen
blz. 169, noot 10.
(25) Blz. 237, noot 1, over de schrijfwijze Warna, Baba, IVetta enz.
bij Engelsche schrijvers sprekende, teekende ik aan dat Wallace bij uit-
zondering Babber schreef. Hier evenwel gebruikt hij ook voor dezen naam
den vorm Baba.
(i0) Djong, tjong of djonlc (in ’t Maleisch djoeng of edjoeng) is in het
Perzisch en Arabisch de naam van zekere groote vaartuigen in gebruik bij
de Chineezen, van wie men zegt, dat de naam eigenlijk afkomstig is. Wij
hebben daarvan jonk, de Engelschen junk gemaakt. Volgens een mede-
19*