zwakkere tegen den sterkere leiden — van het volk tegen
zijne regenten, van den slaaf tegen zijn meester, van het kind
tegen zijne onders.
Het blijkt derhalve dat, hetzij wij het oog vestigen op de
lichamelijke gesteldheid, of op de zedelijke eigenaardigheden,
of op de verstandelijke vatbaarheid, de Maleische en Papoe-
sche rassen opmerkelijk verschillen en treffende tegenstellingen
toonen. De Maleier is kort van gestalte, bruin van kleur,
sluik van haar, baardeloos van aangezicht, en glad van huid.
De Papoea is grooter, zwartkleurig, kroesharig, gebaard en
behaard. De Maleier heeft een breed gelaat, een kleinen neus
en platte wenkbrauwen; de Papoea heeft een lang gezieht,
een giooten, vooruitkomenden neus en uitpuilende wenkbrauwen.
De Maleier is schroomvallig, koel, ingetrokken en rüstig; de Papoea
is boud, onstuimig, prikkelbaar en luidruchtig. DeMaleier is
ernstig en lacht zelden, de Papoea is vroolijk en lacht veel, — de
een verbergt zijn aandoeningen, de ander spreidt ze ten toon.
Na dus met eenige uitvoerigheid het groote physieke, mo-
reele en intellectueele verschil tusschen de Maleiers en de Papoea
s beschreven te hebben, moeten wij den blik wenden
naar de talrijke eilanden, waarvan de bevolkingen met geen
van beide bijzonder schijnen overeen te komen. De eilanden
Obi en Batjan en de drie zuidelijke schiereilanden van Hal-
maheira bezitten geen echte inheemsche bevolking; maar het
noordelijk schiereiland van dit laatste wordt bewoond door
een ras van inboorlingen, de Alfoeren van Sahoe en Galela.
Deze lieden zijn geheel verschilfend van de Maleiers, maar
bijna evenzeer van de Papoea’s. Zij zijn lang en welgemaakt,
met Papoesche gelaatstrekken en krallend haar, zij zijn gebaard
en behaard van huid, Jmaar schier even licht van kleur
als de Maleiers. Zij zijn een arbeidzaam en ondernemend ra s ,
telen rijst en groenten, en zijn onvermoeid in het opsporen
van wild, visch, tripang, parelen en karet.
Op het groote eiland Cerain vinden wij eveneens een in-
heemsch ras, ’t welk met dat van noordelijk Halmaheira zeer
overeenkomt. Boeroe schijnt twee verschillende rassen te be-
vatten, een korter, met rond gelaat en Maleische trekken,
dat waarschijnlijk van Celebes over de Soela-eilanden derwaarts
is gekomen, en een grooter gebaard ras, op dat van Ceram
gelijkende (,3).
Yer ten Zuiden van de Molukken ligt het eiland Timor, bewoond
door stammen die veel meer met de echte Papoea’s
dan met de Alfoeren der Molukken overeenkomen. De Timo-
reezen van het binnenland zijn donker bruin of zwartachtig,
zij hebben ruig kroezig haar en den langen Papoeschen neus.
Zij zijn van middelbare gestalte en eenigszins slank van bouw.
De algemeene kleederdracht is een lange doek om de lenden
gewonden, en waarvan de met franje gesierde uiteinden tot
beneden de knie afhangen. Men zegt dat deze lieden groote
dieven zijn; de stammen zijn altijd met elkander in oorlog,
maar zij zijn noch zeer moedig, noch bloeddorstig. De ge-
woonte van het “taboe”, hier "pomali” geheeten, is zeer al-
gemeen; vruchtboomen, huizen, geoogste veldvruchten en eigendommen
van allerlei soort, worden door deze plecihtigheid,
waarvoor men een grooten eerbied heeft, tegen diefstal be-
veiligd. Een palmtak, dwars voor eene opene deur gestoken,
die aanwijst dat het huis “taboe” is, beveiligt het beter dan
tal van sloten en grendels zouden kunnen doen. De huizen
verschillen zeer van de meeste der andere eilanden: zij schijnen
alleen uit een dak te bestaan, daar het dekriet over de
lange wanden heen hangt en tot op den grond reikt, alleen
de plaats uitgezonderd waar dit voor den ingang is wegge-
sneden. In sommige streken van Timors westelijk deel en op
het kleine eiland Samauw gelijken de huizen meer op die der
Hottentotten, daar zij eivormig en zeer klein zijn, met eene
deur van slechts drie voet hoogte. Deze huizen staan op den