zeewaavts stuwde. Eindelijk echter kwamen wij dit te boven
en gingen aan wal juist toen de zon onderging, nadat wij
dertien volle uren waren bezig geweest om vijftien palen af te
leggen. Wij landden op een Strand van harde koraalrots, waar-
nit ruwe klippen van dezelfde stof omhoog staken, gelijkende
op die van de Kei-eilanden. Hiermede gingen een weelderig-
heid en luister van plantengroei gepaard, die mij evenzeer
herinnerden wat ik op die eilanden had waargenomen (4) , en
ik vond hierin zooveel behagen, dat ik besloot eenige dagen
in het voornaamste dorp te vertoeven, en te zien of de rijk-
dom van dierlijke voortbrengselen aan dien van de planten-
wereld beantwoordde. Terwijl wij voor den nacht een goede
ankerplaats zöchten, zagen wij de komeet weder, nog altijd
even schitterend als de eerste maal, maar de meer opgeheven
staart vormde met den horizon een grooteren hoek.
Den 14den October voeren wij den ganschen dag längs de
kust van de Kajoa-eilanden (5) , die in voorkoraen en vorm de
Kei-eilanden op kleinere schaal teruggeven, behalve dat men
bier längs het strand ook vlakke moerassige streken en op
eenigen afstand van de kust koraalriffen aantreft. Tegenwinden
en stroomen hadden ons verhinderd den rechten koers ten Westen
te volgen, en wij werden verplicht met een grooten om-
weg de zuidelijke punt van een dezer eilanden om te varen,
terwijl wij, om de koraalriffen te vermijden, dikwijls ver in
zee moesten steken. Bij de poging om eene doorvaart door een
dezer riffen door te worstelen, raakten wij aan den grond, en alle
man moest zieh te water begeven, ofschoon het in deze ondiepe
straat zoodanig door de zon was verhit, dat het onaangenaam
warm was; en zoo moesten wij ons vaartuig, over aanmerke-
lijken afstand, door zeeplanten en sponsen, koralen en steke-
lige koraalwieren sleepen. Het was laat in den avond eer wij
de kleine haven van het dorp bereikten (6) , en wij waren allen
schier uitgeput door den zwaren arbeid en den dorst, daar
wij op onze laatste halt slechts zeer brak water gevonden
hadden, en ons daarmede den ganschen dag hadden moeten
vergenoegen. E r was hier een huis, dicht bij het stran d , ge-
bouwd ten behoeve van den Resident van Temate, als hij zijne
officieele bezoeken bracht, maar nu ingenomen door een aan-
tal inlandsche reizende kooplieden, onder wie ook ik eene
slaapplaats erlangde.
Den volgenden morgen vroeg ging ik naar het dorp om den
“Kapala’’ of het Hoofd te spreken. Ik gaf hem te kennen, dat
ik eenige dagen de beschikking wenschte te hebben over het
huis bij de landingsplaats, en verzocht hem het voor mij te
doen in orde brengen. Hij was zeer beleefd en ging dadelijk
mede om het te doen ruimen; doch bij onze komst bleek het
dat de kooplieden, verneinende dat ik het noodig had, het
reeds hadden verlaten. Het had geene deuren, waarom ik een
paar horden leende om honden en ander gedierte buiten te
houden. Het groot aantal boomen die hier dood of stervende
stonden in zout w a te r, toonde duidelijk dat het land eene
snelle daling van den bodem onderging.
Na ontbeten te hebben, ging ik een wandeling doen naar
den met bosch bedekten heuvel boven het dorp, waarbij ik
een paar jongens als gidsen medenam. Het was buitengemeen
heet en droog, daar in twee'maanden geen regen was geval-
len. Toen wij de hoogte van een paar honderd voet bereikt
hadden, maakte de koraalrots die het strand omzoomt, plaats
voor een harde , kristalvormige ro ts, een soort van vervormden
zandsteen. Hieruit kan men opmaken, dat er eene nog nieuwe
opheffing van meer dan tweehonderd voet heeft plaats gehad,
die nog later weder door eene dalende beweging is vervangen.
De heuvel was zeer hobbelig, maar tusschen dorre takken en
omgevallen boomen vond ik eenige goede insecten, meest van
vormen en soorten die mij reeds van Ternate en Halmaheira
bekend waren. Daar ik geen goede paden vond, keerde ik