civetkat , zegt hij, III, 1 , bl. 270, “is mede in Amboina, dog nietop
alle eilanden van dien bekend. Zij valt hier alleen (zoo ik meine) oor-
spronkelijk op ’t eiland Boero; dog alsoo er nu en dan wel eenige op ’t
eiland Amboina uit hare holen ontkomen, en dns hier voortgeteelt zijn,
zoo werden er hier nn en dan ook wel eenige gevangen”, en bl. 272:
“Men heeffc er bij deze en geene op ’t eiland Amboina nu en dan wel in
koyen gebragt, die de tralien wisten door te. knagen en zoo te ontkomen;
dog dio blijven zieh dan alzoo omtrent de huizen ophouden, loerende op
de hoenderen, en die geraken zelden weer in ’t bosch.” Men ziet dat de
civetkat volgens Valentijn op Amboina jnist zoo is aangebraeht als Wallace
gist, en ofschoon hij meent dat dit dier op Boeroe oorspronkelijk te huis
behoort, is er natuurlijk weinig bezwaar om aan te nemen, dat het ook
daarheen op dezelfde wijze is overgebracht.
(5) Hier ontvangt Wallace nog uitdrukkelijker bevestiging van Valentijn
dan ten opzichte der civetkatten. Heel III, 1 , bl. 269, van de hertcn
op Amboina sprekende, zegt die schrijver: “Men heeft hier ook redelijk
veel herten, doch mede niet oorspronkelijk, maar eeyst van Java (waarom
de Amboinees die met een Javaanschen naam, mendjanrjan, noemt) en
naderhand van Macasser, die veel kleiner vallen, herwaards gebragt zijn.”
Inderdaad verschilt het hert der Molukken;, , dat men soms onder den
naam van Cervus Moluccensis tot een bijzondere soort* heeft willen verhelfen,
van het gewone Javaansche hert, Rusa kippelaphus (zie over dezen
naam Dl. 1, bl. 262, noot 14), schier alleen door eene doorgaans wat
kleinere gestalte. Zie Sal. Muller, “Verhandelingen ,” afd. Zöölogie, bl. 220.
(6) Bij ons bestaat, zooveel ik weet, dit volksgeloof niet. Trouwens in
ons zoo vaak door watervloeden en oyerstroomingen bezocht land is het
getal niet gering van de zoodanigeu die zieh met eigen oogen hebben kun-
nen overtuigen, dat de varkens voortrelfelijke zwemmers zijn.
O De uitmuntende Eng. geoloog Sir Charles' Lyell (reeds vermeld
Deel I , bl. 14) is vooral bekend door zijne “Elements of geology, or the
ancient changes of the earth and its inhabitants”, en zijne hier aange-
haalde , een vervolg op het vorige werk vormende, “Principles of geology,
or the modem changes of the earth and its inhabitants.” De in den tekst
vermelde plaats komt voor i n 'de 10äe uitgave, Dl. n , bl. 355. Nog
meer rechtstreeks in verband met de onderzoekingen en theoriön van Darwin
staat een ander werk van Lyell: “Antiquity of man, from geological
evidences ; with remarks on theories of the origin of species by
variation.”
(*) Wallace vergeet ook hier weder, even als waar hij van Timor en
Celebes spreekt (zie Dl. I , bl. 370, noot 5 , en bl. 491, noot 15), de ra t,
Mus decumanus, welker verspreiding intusschen zeer gemakkelijk op dezelfde
wijze als die der spitsmuis kan verklaard worden.
(9) Zie over het gebruik dat Wallace van den naam Opossum maakt,
Dl. I , bl. 33, noot 17. Hij bedoelt daarmede de Phalangisten, die in
Zuid-America door het geslacht Bidelphys of de Opossums vervangen
worden. Tot de Phalangisten behooren de geslachten Cuscus en Petaurus,
van welk laatste Belideus een ondergeslacht is. Belideus Ariel heet daarom
ook Petaurus A rie l, bij vroegere schrijvers Petaurus sciureus.
(10) Het geslacht Cuscus behoort te huis in het Australisch gewest van
Insulinde, van Celebes en Timor tot de Salomons-eilanden. Eene enkele
soort schijnt eigen te zijn aan Noord-Australis, Cuscus brevicaudatus.
De meest verspreide soort is Cuscus orientalis (of cavifrons), die men
gevonden heeft op Amboina, Batjan, Waigeoe, Nieuw-Guinea en, volgens
Sal. Muller, ook op Nieuw-Ierland, de Banda-eilanden en Timor, ’tgeen Wallace
, wat laatstgenoemd eiland betreft, Dl. I , bl. 364 , bevestigt. Cuscus
maculatus komt voor op Amboina, Ceram, Waigeoe, Nieuw-Guinea en
de Aroe-eilanden, C. ornntus op Halmaheira, Batjan (vgl. bovenbl. 60),
de Salomons-eil. en volgens Wallace ook op Ternate, 0. ursinus alleen
op Celebes, C. Celebensis (of chrysorrhos) op Celebes en Amboina (vgl.
Dl. I , bl. 477). Deze opgave is, behalve hetgeen is bijgevoegd op gezag
van S. Muller en Wallace , ontleend aan Finsch, “Neu-Guihea” , S. 151;
in hoeverre ze in alles op eene juiste onderscheiding der soorten berust,
durf ik niet bepalen. Terwijl hier slechts twee soorten van Nieuw-Guinea
vermeld zijn, spreekt Wallace in hoofdst. XXXIX van vier soorten van
dat eiland, die hij echter niet nader noemt.
(” ) Namelijk T. C. Jerdon , “Catalogue of birds of the Peninsula of
India, arranged according to the modern system of classification, with
brief notes on their habits and description of new, doubtful and imperfectly
described species.” Deze Catalogus met het Supplement verscheen
oorspronkelijk in Vol. X—XIII (1839—45) van “the Madras Journal of
Literature and Science” ; misschien bestaat er ook eene afzonderlijke uit-
gaaf van.