Borneo en Java tot liet vasteland van Azie; want ook hier
zijn vele groote zoogdieren, landvogels en kruipende dieren
aan allen gemeen, terwijl een niet minder groot aantal tot nauw
verwante vormen behooren. Daar nu de geologie ons geleerd
heeft, dat de vertegenwoordiging eener soort door verwante vör-
men in dezelfde localiteit op tijdsverloop wij stj kunnen wij uit de
schier volkomen identiteit van alle soorten van Groot-Brittanje
met die van het vasteland het besluit opmaken, dat de schei-
ding van jonge dagteekening is, terwijl de vertegenwoordiging
van een belangrijk aantal der soorten van het vasteland op
Java en Sumatra door verwante vormen de afzondering dier
eilanden in een meer verwijderd tijdvak plaatst.
Het blijkt duidelijk uit deze voorbeelden, in welk een groote
mate de geologische getuigenissen, waar het er op aankomt
den vroegeren toestand der aardoppervlakte te bepalen, door
de Studie der geographische verspreiding van planten en dieren
worden aangevuld, ja hoe onmogelijk het is die getuigenissen
wel te verstaan, indien er dit laatste punt niet bij wordt in
aanmerking genomen. De voortbrengselen der Aroe-eilanden
leveren het sterkste bewijs, dat deze in een niet zeer verwijderd
tijdvak een deel van Nieuw-Guinea hehhen uitgemaakt, en de
bijzondere trekken hunner physische geographie die ik heschreven
heb, toonen aan dat zij toen op nagenoeg dezelfde hoogte
boven de zee gelegen waren als tbans, maar van Nieuw-
Guinea zijn afgezonderd door de daling der uitgestrokte vlakte
die ze vroeger met dat groote eiland verbond.
Zij allen die nog vervuld zijn met de gewone voorstellingen
van tropischen plantengroei, — wier verheelding zieh daarbij
vermeidt in den overvloed en den luister der bloemen, in die
honderden van woudboomen met massa’s van schitterend-ge-
kleurde bloesems bedekt, zullen met bevreemding vernemen,
dat, schoon de Aroe-eilanden zieh door een zeer weligen en
zeer afwisselenden plantengroei kenmerken, en een overvloed
van fraaie en merkwaardige planten ter opluistering onzer
broeikasten zouden kunnen opleveren, echter kleurige en prächtige
bloemen daar, in het algemeen gesproken, geheel ont-
breken, of althans zoo zeldzaam zijn, dat zij op het algemeen
voorkomen der natuur geen invloed oefenen. Om in bijzonder-
heden te treden: ik heb vijf ver uiteenliggende plekken op
deze eilanden bezocht, ik heb dagelijks rondgedoold in hunne
bosschen, ik ben meer dan honderd palen van hunne kusten
en rivieroevers langsgevaren, ik heb gedurende de zes maanden
aan dat alles besteed meestal fraai weder genoten, en toch
heb ik daar nooit, behalve toen ik reeds op het punt stond te
vertrekken, ook maar een enkele plant gezien met in ’t oog
loopende bloemenpracht, ja nauwelijks een struik die in dit
opzicht met onze meidoorn, of een klimplant die met onze
kamperfoelie kan vergeleken worden. Toch kan men niet zeg-
gen dat de bloeitijd nög niet gekomen was, want ik zag vele
kruiden, heesters en woudboomen in bloei ; • maar allen hadden
bloesems van groene of groenachtig witte tint, niet schitte-
render dan die onzer linden. Hier en daar zag ik op de rivieroevers
en kusten eenige weinige Convolvulaceeën, echter
onderdoende voor de Ipomaea?s die wij in onze tuinen kwee-
ken (,2) , en in de dichtste schaduw der bosschen enkele fraaie
Zingiberaceeën met scharlaken of purperen bloemen, maar zoo
schaarsch en verspreid dat zij in de massa der groene en
bloemlooze vegetatie als wegzonken. En toch getuigen de prächtige
Cycadeeën en Pandanen, die tot 30 à 40 voet omhoog
stijgen, de sierlijke boomvarens, de slanke palmen, en de
groote verscheidenheid van fraaie en merkwaardige planten die
alom het oog treft,, dat hier de wärmte en vochtigheid der
tropische géwesten, zoo min als de vruchtbaarheid van hun
bodem ontbreken. Waar is het dat mij op Aroe de meer dan
gewone schaarschte van bloemen trof, maar toch is zij slechts
21*