die duidelijk verried wat er in hem omging. Ik had meermalen
denzelfden misslag begaan wanneer ik een Maleier voor
de ¿¿ne of andere kleinigheid betaalde; maar nooit had ik
eenige uitdrukking van genoegen op zijn gelaat kunnen be-
speuren; — slecbts bleek zijne verrassing uit een domme, on-
beholpen aarzeling, die zieh geheel op dezelfde wijze vertoonde
hetzij hij te veel of te weinig had ontvangen. Zulke kleine
karaktertrekken zijn van het grootste gewicht, wanneer men
ze met de physische eigenaardigheden in verband brengt, en
laten niet zoo gereede verklaring door uitwendige oorzaken
toe als dikwijls op de laatste wordt toegepast. Schrijvers over
de menschenrassen moeten zieh maar al te dikwijls verlaten
op de getuigenissen van reizigers die zieh van het ¿¿ne gewest
naar het andere voortspoeden, en dus weinig gelegenheid
hebben om zieh met de eigenaardigheden van het nationaal
karakter bekend te maken, of zelfs zieh te vergewissen hoe
gemiddeld de physieke toestand der bevolking is. Zulke reizigers
zijn dus zeer onderhevig aan het gevaar van misleid te
worden op plaatsen waar sedert lang twee rassen zieh met elkander
vermengd hebben, door tusschenvormen en gemengde
zeden als bewijzen voor een natuurlijken overgang van het
¿¿ne ras tot het andere aan te zien, terwijl inderdaad slechts
eene kunstmatige vermenging van twee geheel onderscheiden
volken heeft plaats gehad; en zij zullen te gemakkelijker in
deze dwaling vervallen, wanneer, zooals in het hier behan-
deld geval, de schrijvers over het onderwerp gewoon zijn die
twee rassen slechts te beschouwen als verscheidenheden van
gemeenschappelijken oorsprong, in physieke gesteldheid zoo
na met elkander verwant als men uithoofde van den geringen
afstand tusschen hunne woonplaatsen meent te mögen verwachten.
Mij schijnt het toe, op grond van wat ik tot dusver heb
kunnen waarnemen, dat de Maleiers en Papoea’s even ver als
eenig ander paar menschenrassen van elkander verwijderd zijn,
en zieh door sterkgeteekende physieke, intellectueele en mo-
reele eigenaardigheden van den meest treffenden aard van elkander
onderscheiden.
Febr. 5. — Ik maakte gebruik van een zeer fraaien stillen dag
om een bezoek te brengen aan het eiland Wokam, dat onge-
veer een (Eng.) mijl van ons verwijderd ligt, en een deel uit-
maakt van de “tanah besar”, d. i. het groote land (1s) , van
Aroe. Deze “tanah besar” kan men beschouwen als ¿¿n groot
eiland, dat zieh van het Noorden naar het Zuiden omstreeks
honderd palen ver uitstrekt, maar op eenige plaatsen zoo laag
is, dat het in stukken gedeeld wordt door onderscheiden kre-
k e n , die het van den ¿¿nen kant tot den anderen doorsnijden,
en een doortocht banen voor schepen van vrij aanzienlijken
diepgang. Aan de Westzijde, waar wij ons bevonden, zijn er
slechts weinige kleinere meer afgezonderde eilanden, en van
deze is dat waarop wij vertoefden, Wamma namelijk, het
voornaamste; maar aan de Oostkust liggen een groot aantal
kleinere eilanden, die zieh tot mijlen ver van de tanah besar
uitstrekken, en de “blakang tanah” of den Achterwalderhandelaars
uitmaken, die de voorname zetel der parel-, tripang-
en schildpad-visscherijen is. Yele van de vogelen en dieren
dezer eilanden zijn geheel tot de “tanah besar” beperkt; noch
de paradijsvogels, noch de zwarte kaketoe, noch het groote
loophoen, noch de kazuaris worden op Wamma of eenig ander
der buiten-eilanden gevonden. Ik verwachtte evenwel niet op
dezen uitstap eenig in ’t oog loopend verschil te zien in het
bosch en zijne voortbrengselen, en was daarom aangenaam ver-
rast. Het Strand was o'verschaduwd door de afhangende tak-
ken van groote boomen, met orchideeen, varens en andere
epiphytische (16) planten. In het woud was meer verscheiden-
heid, daar sommige deelen droog waren en slechts lager geboomte
voedden, en andere eenige van de schoonste palmen
bevatten die ik ooit had gezien, met een volkomen rechten,