van paalwoningen op de titelplaat van Sir Charles Lyell’s
“Geologische bewijzen voor de oudheid van het menschelijk
geslacht” ( 1S) , is lioofdzakelijk op eene schets van ditzelfde
dorp gegrond; maar de groote regelmatigheid van de daar
afgeheelde gebonwen ontbreekt aan bet oorspronkelijk, even
als zij waarschijnlijk in de werkelijke paaldorpen ver te zoe-
ken was.
De menscben die deze erbarmelijke butten bewonen, hebben
veel overeenkomst met de bewoners der Kei- en Aroe-eilanden.
Yelen van hen zijn werkelijk scboon; bunne gestalte is kloek
en welgebouwd, bunne trekken zijn goed besneden en zij
kenmerken zieh door groote arendsneuzen. Hunne kleur is
donkerbruin, dikwijls bet zwart zeer nabijkomende, en hoofden
met fraai kroezig
haar, als een raags-
bol overeind staande >
sch ij neu hier menig-
vuldiger te zijn dan
elders, en worden als
een groot sieraad be-
scbouwd. Zij steken
daarin een lange zes-
tandige vork van
bamboe, die de plaats
van een kam vervult,
en als de Papoea
niets anders te doen
heeft, gebruikt hij die
onophoudelijk, om te
voorkomen dat de
Papoea Tan Nienw-Gninea.' dicht gl'Oeiende maSSa
zieh verwikkelt en dooreenwart. De meerderbeid echter hebben
kort wollig haar, dat niet vatbaar schijnt te zijn voor
zulk een welige ontwikkeling. Een dergelijke groei van het
haar, en bijna even overvloedig, komt in Zuid-Amerika voor
onder de mestiezen, uit Indianen en Negers gesproten. Kan
hierin ook eene aanduiding gelegen zijn, dat de Papoea’s als
een gemengd ras zijn te besebouwen?
Gedurende de drie eerste dagen na onze aankomst bad ik
van den morgen tot den avond druk werk om een huis te
bouwen, met de hulp van mijn eigen bedienden en van een
dozijn Papoea’s. Het kostte mij ontzettend veel moeite met dit
volk vooruit te komen, daar bijna niemand bunner een woord
Maleiscb verstond; en slecbts door het heftigste gebarenspei
en een omslachtige pantomime konden wij bun aan het verstand
brengen wat wij wenschten en hen bewegen om iets ter
band te nemen. Indien wij ben beduidden dat nog eenige palen
vereischt werden, die gemakkelijk door een paar konden ge-
kapt worden, stonden zij er op om met bun zessen of achten
te gaan, ofschoon wij daardoor gebrek aan banden voor andere
werkzaamheden kregen. Op zekeren morgen kwamen er tien
op bet werk die te zamen slecbts 6en kapmes hadden, ofschoon
zij wel wisten dat ik geen enkel tot mijne beschikking had. Ik
koos eene plaats op ongeveer twee bonderd eilen van bet
strand, op een eenigermate verbeven grond, ter zijdevan bet
boofdpad dat van bet dorp Doreh naar de kostgronden en het
woud loopt, en op nog geen twintig eilen afstands van eene
kleine beek, die ons voortreffelijk water en eene seboone ge-
legenbeid om te baden opleverde. Er was hier slechts laag
kreupelbout op te ruimen, ofschoon op geringen afstand eenige
prächtige woudboomen stonden; twintig eilen in het rond vel-
den wij al het hout om ons licht en lucht te verschaffen. Het
buis, omstreeks 20 voet lang en 15 breed, werd gebeel van
hout geböuwd, met een vloer van bamboe, een enkele rieten
deur, en een groot venster, met het uitzicht op zee, waaraan
ik mijne tafel vastmaakte, terwijl ik dicht daarbij in een kleine
22*