de oostersche keuken, zijn er niet te bekomen; want ofschoon
het dorp eenige bonderden kokosboomen telt, worden al de
vruchten onrijp gegeten, om de plaats der groenten te ver-
vullen, die de bewoners te lui zijn om te kweeken. Yerstoken
van eieren, kokosnoten en pisangs hadden wij een uiterst
scbrale kenken, en daar het onstuimige weder ongunstig was
voor de vischvangst, moesten wij ons vergenoegen met de
weinige eetbare vogels die jvij konden scbieten, nu en dan
afgewisseld door een koeskoes of oosterschen opossum (8), het
eenige viervoetige dier, varkens nitgenomen, dat op heteiland
gevonden wordt.
Ik had op mijn vijgeboom nog sleehts twee mannetjes
paradijsvogels geschoten, toen zij ophielden dien te bezoeken,
hetzij omdat de vruchten schaarsch werden, hetzij omdat zij
schrander genoeg waren om het gevaar in te zien. Wel hoor-
den en zagen wij ze gedurig in het bosch, maar in een gansche
maand gelukte het mij zelfs niet öenmaal er een mächtig te
worden. Daar het nu het hoofddoel van mijn bezoek op Waigeoe
was, deze vogels te krijgen, besloot ik mij naar Bessir te be-
geven, waar een aantal Papoea’s zieh mef het vangen en be-
reiden der vederen van deze vogels bezig houden. Ik hnurde
voor deze reis een kleine vlerkprauw en liet een mijner be-
dienden te Moeka achter om op mijn huis en goed te passen.
Wij moesten dagen lang op günstig weder wachten, en toen
wij eindelijk op 'een morgen vroeg van wal staken, bereikten
wij Bessir eerst laat in den avond, na een moeilijken en on-
aangenamen overtocht. Het dorp Bessir is op de pnnt van een
klein eiland in het water gebouwd. Het voornaamste voedsel
der inwoners zijn klaarblijkelijk schelp- en schaaldieren, want
in het ondiepe water tusschen de hnizen en het land lagen de
schelpen opgestapeld tot verbazende hoopen, niet onderdoende
voor de bekende “Kjökken-möddinger” der Deensche eilanden, en
jnisschien bestemd om, even als deze thans, in de toekomst
het voorwerp der nasporingen van de oudheidkenners te worden
(9). Wij brachten den nacht door in de woning van het
hoofd, en staken den volgenden morgen van het kleine eiland
over naar den tegenoverliggenden w a l, om daar eene geschikte
verblijfplaats voor mij op te sporen. Dit gedeelte van Waigeoe
is inderdaad een afzonderlijk eiland, gelegen ten Zuiden van
de nauwe kreek die ik was doorgevaren om naar Moeka te
komen (’•). Het schijnt schier geheel uit opgeheven koraal te
bestaan, terwijl het noordelijk eiland harde kristallijnen rot-
sen bevat. De oevers bestaan uit een reeks van läge kalk-
steenklippen, zoodanig uitgevreten door het water, dat het bo-
vendeel er doorgaans overheen hangt. Met groote tusschen-
ruimten bespeurt men hier en daar kleine inhammen of ope-
ningen, waardoor riviertjes uit het binnenland afstroomen; en
in eene van deze gingen wij aan land, terwijl wij onze boot
op eene piek van wit zandig strand sleepten. Onmiddellijk
daarboven was een groot pas aangelegd plantsoen van jams
en pisang, en een kleine h u t, die het hoofd bereid was mij
ten gebruike te geven, indien ik er mij mede vergenoegen
wilde. Het was een huisje voor een dwerg, juist acht voet in
het vierkant groot, en op palen geplaatst, zoodat de vloer vier
en een halven voet boven den grond verheven was, terwijl de
nok zieh ten hoogste vijf voet boven den vloer verhief. Daar
ik zonder mijn schoenen zes voet een dnim lang ben, kon ik
die beperkte ruimte niet zonder schrik aanzien; maar daar
mij bleek dat de andere huizen veel verder van het water
verwijderd, vreeselijk morsig en met bewoners opgepropt waren,
besloot ik de kleine woning maar dadelijk te aanvaarden
en er mij zoo goed mogelijk in te schikken. In het eerst dacht
ik er over, den vloer er geheel uit te nemen, waardoor zij
hoog genoeg zou worden om mij te veroorloven zonder buk-
ken nit en in te gaan; maar het bleek mij dat ik alsdan
ruimte zou te kort komen. Ik besloot dus haar te laten zooals