kelen ik met een koperen ring en een el calico betaalde. De
kano’s waren zeer smal en met een vlerk (4) toegerust, en
sommigen beyatten slechts 6en man, die er geen bezwaar in
scheen te vinden zieh gebeel alleen een paar nren van het
strand te verwijderen. Deze lieden waren Fapoea’s en badden
veel overeenkomst met die der Aroe-eilanden.
Toen wij de straat waren doorgeworsteld en in het ruime
sop van den Stillen Oceaan waren gekomen, kregen wij voor
het eerst sedert wij Ternate verlaten hadden, een gestadigen
wind, maar ongelukkig was hij vlak tegen, zoodat wij er al
laveerende längs de kust van Nieuw-Guinea tegen moesten op-
werken. Ik staarde met gespannen aandacht op de woeste bergen
van dat eiland, die zieh reeks achter reeks naar het binnenland
terugtrokken, waar nooit nog een beschaafd mensch den voet
had gezet. Daar was het land van den kazuaris en van den boom-
kengoeroe, en in den schoot dier donkere wonden leefden de
merkwaardigste en schoonste van de gevederde bewoners der
a a rd e ,H H |d e verschallende soorten van paradijs-vogels. Nog
weinige dagen, en ik zou het genot smaken ze na te jagen,
zoowel als de niet veel minder fraaie insecten die ze vergezel-
len. Intusschen hadden wij nog verscheidene dagen met stilten
en zachte tegenwinden te kampen, en het dunrde tot den
10,]eu April eer een frissche koelte uit het Westen opzette, ge-
volgd door een onstnimigen nacht, die ons voor den ingang der
haven van Doreh drijvende hield. Den volgenden morgen vielen
wij binnen en kwamen' ten anker nabij het kleine eiland Man-
sinam (5) , waarop twee Duitsche zendelingen, de heeren Ot-
tow en Geissler, gevestigd waren. Eerstgenoemde kwam dade-
lijk bij ons aan boord om ons te verwelkomen, en noodigde
ons uit om aan wal te komen en het ontbijt bij hem te gebrui-
ken. Hij stelde ons daarop voor aan zijn medgezel — die vree-
selijk leed door een zweer aan den hiel, waardoor hij reeds
langer dan een half jaar in huis was gehouden ~ en aan zijne
echtgenoote, eene jonge Duitsche vrouw, die eerst sedert drie
maanden hier was gekomen. Ongelukkigerwijze kon zij noch
Maleisch, noch Engelsch spreken, zoodat zij den lof die haar
voortreffelijk ontbijt van ons erlangde, alleen kon beoordeelen
naar het goed gebruik dat wij er van maakten.
Deze zendelingen waren werklieden, die men had uitgezon-
den, omdat men meende, dat menschen van dezen stand onder
de wilden van meer nut zouden zijn, dan personen van eene
hoogere klasse (6). Zij hadden hier ongeveer twee jaren ver-
toefd, en de heer Ottow had reeds geleerd de Papoesche taal
vloeiend te spreken en eenige stukken van den Bijbel daarin
te vertalen (7). De taal is echter zoo arm , dat het noodig was
geweest een aantal Maleische woorden te gebruiken, en het is
zeer de vraag of het mogelijk is aan een volk dat op zoo lagen
trap van beschaving staat, eenig denkbeeid van zulk een
boek te geven. Tot dnsverre hadden alleen eenige vrouwen in
naam het Christendom omhelsd ; een klein aantal kinderen be-
zocht de school en leerde lezen, maar zij maakten weinig vor-
deringen. Er is één trek bij deze zending op te merken, die
ik vrees, dat hären zedelijken invloed zeer zal benadeelen.
Het is namelijk aan de zendelingen vergund handel te drijven
tot aanvulling van het zeer geringe inkomen, dat zij uit Europa
trekken, en natuurlijk zijn zij verplicht, willen zij er eenig
voordeel van hebben, daarbij het gewone beginsel van den handel:
goedkoop inkoopen om duur te verkoopen, in acht te
nemen. Gelijk alle wilden zijn de inboorlingen volkomen on-
verschillig omirent de toekomst, en als hun kleine rijstoogst
is ingezameld, brengen zij daarvan een groot gedeelte aan de
zendelingen, wien zij het voor messen, kralen, bijlen, tabak
of andere artikelen waaraan zij behoefte hebben, verkoopen. Als
nu eenige maanden later, in het natté jaargetijde, het voedsel
schaarsch is , komen zij hunne rijst bij de zendelingen weder
inkoopen, en geven daar voor schildpad, tripang, wilde noten