derden zeeschelpen, volkomen gelijk aan die welke men nog
op het strand vindt, en die grootendeels haar glans en zelfs
hare kleur nog bewaard hebben, liggen over de oppervlakte
des eilands tot nabij de krnin verspreid.
Of de Goram-groep oorspronkelijk een deel uitmaakte van
Nieuw-Guinea of van Ceram, is thans niet wel mogelijk te
bepalen, en hare voortbrengselen zullen op die vraag slechts
weinig licht werpen, indien werkelijk, gelijk ik vooronderstel,
nog in het tijdperk der thans bestaande soorten van dieren,
de eilanden geheel onder water gedompeld zijn geweest. Het
is toch klaar dat zij in dat geval hunne tegenwoordige Fauna
en Flora slechts aan verhuizing derwaarts van de omringende
eilanden in het tegenwoordig geologisch tijdvak kunnen verschul-
digd zijn; en de armoede in soorten die wij hier aantreffen,
schijnt goed met die zienswijze te strooken. De voortbrengselen
stemmen voor een groot deel overeen met die van Oost-Ceram,
maar hebben toch ook vrij wat overeenkomst met die van de
Kei- en Banda-eilanden. De fraaie duif Carpophaga concinna (Ss)
bewoont de Kei-, Banda-, Watoebella- en Goram-eilanden, en
wordt op Ceram vervangen door eene bijzondere soort, Carpophaga
neglecta. De inseeten van deze vier eilanden-groepen
hebben mede een gemeenschappelijk karakter, en deze feiten
schijnen aan te dniden, dat binnen het gebied door hen in-
genomen, nog kortelings een uitgestrekter land verzonken is.,
dat hun eenige van zijne bijzondere voortbrengselen heeft mede-
gedeeld.
De Gorammers, onder wie ik eene maand lang vertoefde,
zijn een ras van kooplieden. Jaarlijks bezoeken zij de Tenim-
ber-, Kei- en Aroe-eilanden, de geheele Zuidwestkust van
Nieuw-Guinea van Oetanata tot Salwati, en de eilanden Wai-
geoe en Misool (29), Ook strekken zij hunne tochten uit tot
Tidore en Ternate, zoowel ,als naar Amboina en Banda. Hunne
prauwen worden gemaakt door dat bewonderenswaardig ras
van scheepstimmerlieden, de Kei-eilanders, die jaarlijks eenige
honderden booten, groot en klein, van Stapel doen loopen,
welke in fraaiheid van vorm en deugdelijkheid van bewerking
bezwaarlijk kunnen overtroffen worden. De voornaamste han-
delsartikelen der Gorammers zijn tripang, de geneeskrachtige
massooi-schors (3°), wilde muskaatnoten en karet; zij verkoo-
pen deze aan de Boegineesche handelaars op Ceram-laut
of de Aroe-eilanden, maar geven zieh zelden de moeite om
ze elders ter markt te brengen. Over het algemeen zijn zij
lui en verslaafd aan het opium rooken, en leven zij arme-
lijk. Hunne nijverheid bepaalt zieh tot de vervaardiging
van matten zeilen, grove katoenen stoffen en doozen van
pandanus-bladeren, die fraai gekleurd en met schelpen ver-
sierd worden.
Ofschoon het eiland Goram slechts acht of tien palen lang
is, telt het omstreeks een dozijn radja’s , die het echter niet
veel beter hebben dan de overige bevolking, en slechts in
naam gezag oefenen, behalve wanneer zij eenig bevel ontvangen
van het Nederlandsch Gouvernement, in welk geval hun door
een hoogere macht gesteund gezag zieh een weinig meer doet
gelden. Mijn vriend de Radja van Amar (gewoonlijk de Radja
van Goram genoemd) (3l) zeide mij, dat eenige jaren geleden,
toen de Nederlanders zieh nog niet met de zaken van het
eiland bemoeiden, de handel niet zoo vreedzaam als thans
werd gedreven. Prauwen die naar dezelfde plaats op weg
waren of met dezelfde dorpen handelden, gaven toen niet zelden
door een gevecht aan hunnen naijver lucht. Nu wordt
aan zoo iets in de verte niet meer gedacht — een der heil-
zame gevolgen van het oppertoezicht eener beschaafde regee-
ring. Twisten tusschen de dorpen onderling worden echter
ook nu nog somtijds door een strijd beslecht, en op zekeren
dag zag ik omstreeks vijftig man, die lange geweren en den
gordel vol patronen hadden, door het dorp marcheeren. Zij
ü 8