Diet bloot on alleen sprake zijn van een Maleiscli element in de talen van
Polynesia, d. i. die der bruine Polynesiers van Wallace, neen, deze talen
zijn werkelijk met die van den Indischen Archipel verwant. Vandaar de
term: Maleisch-Polynesische talen. In eene menigte wortels of stamwoor-
den, in woordvoeging, in haar gansche karakter, stemmen de talen van
den Indischen Archipel zeer overeen met de Polynesische, terwijl zij een
gansch anderen Stempel dragen dan die van Azie, hetzij men de Indische
van het Sanskrit afkomstige, de Dravidische, de Transgangetische of de
Chineesche talen neemt. De Polynesische talen hebben niettemin ook hare
eigenaardige grammatische verschijnselen, die men niet in de talen van
den Indischen Archipel of de Malajische talen, zooals ik ze met andere
schrijvers noemen zal, aantreft. Een voomaam punt van onderscheid is het
krachtiger klankstelsel der laatstgenoemde talen. Die der Papoes zijn nog
te weinig bekend, om een beslissend oordeel te wagen. Yon der Gabelentz,
m zijn werk over de Melanesis'che talen, is echter geneigd ze als met de
Polynesische verwant te beschouwen, en Bleek (Catalogue of Sir George
Grey’s Library, Lond., 1868, V. I I , P. II) zegt daarvan: “hoe verschil-
lend in woordenschat de Papoesche en Polynesische talen ook wezen mögen,
beider grammaticale bouw berust ongetwijfeld op denzelfden grondslag.”
Als de verwantschap der Papoesche talen met de eigenlijk Polynesische
nader mocht blijken, dan zou dit een belangrijk bewijs zijn voor Wallace’s
meening omtrent stamverwantschap der volken die ze spreken, waarin hij
van alle of meest alle andere schrijvers verschilt, die de- Papoes en Polynesiers
scherp van elkander: scheiden.” G. E. Niemann , in zijne aankon-
diging van Wallace’s “Malay Archipelago” in “Tijdschr. v. Ned. Indie” ,
1870, Dl. I , bl. 64 v.
Wat het taalkundig gebied betreft, heb ik hier aan mijn vriend Niemann
het woord gegevem, dewijl hij daar veel meer dan ik tot een oordeel
bevoegd is. Maar er zijn meer andere zwarigheden, die, zonder dat
ze tot een bepaalde verwerping van Wallace’s meening omtrent de men-
schenrassen van den Archipel behoeven te leiden, toch tot nader onder-
z°ek nopen en doen vermoeden, dat zij nog wel eenige wijziging zal moe-
ten ondergaan. In de gebruiken der Timoreezen en Moluksche Alfoeren, die
Wallace tot de Papoea’s of met hen verwante bruine Polynesiers brengt,
vinden wij dikwijls de treffendste overeenkomst met die van de wilde Ma-
leische stammen. Het pomali (juister pemali) van Timor komt ook onder
de Dajaks op Borneo (Low, “Sarawak” , p. 260) voor. Den bijenkorf-vorm
der huizen van West-Timor vindt men terug in de woningen der bevolking
van het eiland Engano bij de Westkust van Sumatra (Tijdschr. v. h. Bat. Gen.,
Dl. I l l , biz. 381). De bewoners der Mentawei-eilanden ten Noorden van
Engano hebben, volgens von Rosenberg, schoon in het uiterste Westen
van den Archipel wonende, in vele punten de treffendste overeenkomst met
de bruine Polynesiers (Tijdschr. v. h. Bat. Gen., Deel I , biz. 409). De
Hollander, Land- en Yolkenkunde van Ned. Ind., D. I , biz. 110, noemt
nog een groot aantal andere bijzonderheden op, waarin Timoreezen, Moluksche
Alfoeren, Aroe- en Kei-eilanders en andere door Wallace tot de
Papoea’s gerekende stammen , met Dajaks, Bataks, Lampongers, Niassers
en andere tot de Maleiers gebrachte volken overeenkomen, en heeft het
onderwerp nog lang niet uitgeput.
Ten slotte teeken ik nog aan, dat ook Haeckel, in zijne “Natürliche Schöpfungsgeschichte”
, het Papoesche ras zoowel van het Negerras als van het
Maleische ras onderscheidende, de Polynesiers met de eigenlijke Maleiers
tot het laatste brengt.
(20) Professor der natuurlijke historie aan de Koninklijke Mijnschool,
schrijver van “Man’s place in nature” , “Lessons in elementary physiology”
, enz.
(21) Deze voorstellingen berusten geheel op hetgeen de ervaring aan-
gaande het lot der wilde volken in America en Australis geleerd heeft.
Maar er laat zieh veel tegen inbrengen. Vooreerst schijnt e r1 geen ander
ras te zijn dat tegenover wilde stammen in zoo hooge mate het trotsch
gevoel van meerderheid heeft en alle verbroedering met hen afstoot dan
het Angel-Saksische. Maar hoe geheel anders is reeds het lot geweest der
Spaansche en Portugeesche kcdonisatie, zoowel in America, als op de Phi-
lippijnsche eilanden en Timor! Daar zijn gemengde bevolkingen ontstaan,
en zelfs in de Nederlandsch-Indische bezittingen begint de mogelijkheid van
zoo iets, b. v. in de Minahasa, door te schemeren. Yoor de Maleische volken
zelven, die onder ljet Nederlandsch bestuur, en te meer naarmate dit
beter gevestigd is , met schier voorbeeldelooze snelheid in aantal, en, schoon
veel langzamer, toch in de laatste jaren ook een weinig in beschaving toe-
nemen, terwijl de plicht om hen menschelijk te besturen, op de baan der
ontwikkeling vooruit te brengen en tot zelfregeering op te leiden, met den
dag meer door hunne Europeesche belieerschers erkend wordt, kan dus ook