P itta gigas in Temminck’s “Planches color.” , no. 217, en uit detalrijke
exemplaren van beide vogels op het Leidsche museum voorhanden. Ver-
moedelijk zou de vergissing ook blijken uit Wallace’s “Betoarks on the
habits, distribution and affinities of the genus Pitta” , in de “Ibis” voor
1864, p. 100 ; doch van dit stuk heb ik geene inzage kunnen bekomen.
Voor ’t overige is deze kleine vergissing, wegens de gelijkheid van betee-
kenis der beide namen, zeer verklaarbaar, als men aanneemt dat Wallace
zieh op zijn geheugen verlaten heeft.
( ) De naam van dit dorp in den eenigszins verminkten vorm Gitolo
wordt dikwijls, en ook door Wallace, aan het geheele eiland gegeven. Vgl.
Deel I , bl 29, noot 5. De vijf dorpen van Halmaheira, door Wallace
vermeld, liggen allen op de Westkust: Dodinga op de landengte, ennoord-
waarts vandaar Sedangoli, Djailolo, Sahoe, Gamoe Koenora, in de orde
waarin ze hier zijn opgenoemd.
O Psittacusplacentis Temm. (“Planches coloriées” , n". 533). Finschacht
den naam placentis onhoudbaar en vermoedt dat hij uiteen schrijffout ontstaan
is; bij hem heet deze vogel Trichoglossus placens, “die Papageien” , H, p. 872.
0 Deze fraaie, doorschijnende, met zwart omboorde vlinder, die onze
zygaena s vrij nabij komt, ofschoon hij ze ver in grootte overtreft, was
tot dusver, meen ik, slechts als een bewoner van Meuw-Guinea bekend,
op welk eiland hij door d’Urville gevangen werd.
0 Dat Djailolo vroeger van meer gewicht was en de hoofdplaats van
een rijkje, welks vorst (Kolano) als de eerste in rang gold onder de vier
vorsten der Molukken (de drie andere waren de nog aanwezige vorsten van
Ternate, Tidore en Batjan), is uit Valentijn bekend, en evenzoo dat Djailolo
met zijne onderhoorigheden later een vazalstáatje van Ternate geworden
is; maar dat de vorst van Ternate, die althans in Valentijn’s tijd op
dat eiland zelf woonde, ooit te Djailolo zijn zètel zou hebben gehad, is mij niet
bekend en komt mij geheel ongelooflijk voor. De heer Wilier heeft in zijn
werk “het eiland Boeroe” (Amst. 1858), bl. 3 9 , alles bijeengebracht wat
van de geschiedenis van Djailolo bekend is, en daarbij de groote overdrij-
ving in Valentijn’s berichten aangetoond, die van het hoofd vaneen klein
district een vorst van geheel Halmaheira heeft gemaakt. Die schrijver be-
sluit zijn historisch overzicht met de volgende woorden : “Omirent de ver-
dwijning der Kolano's van Djailolo wordt thans op Ternate verhaald, dat
de laatste hunner, met name Doa, door het dorpsbestuur om wangedrag
is afgezet en de vlucht heeft genomen naar Ternate, waar hij, omstreeks
1715, is overleden. Daarna heeft het Temataansche hof geene nieuwe
Kolano's laten verkiezen, maar hunne function aan het eerste dorpshoofd
opgedragen” . Het komt mij voor dat een verkeerd opgevat verhaal van
deze overlevering aanleiding tot het bericht van Wallace gegeven heeft.
(7) Wilier, t. a. p ., bl. 33: “Aan de Westkust vindt men een schoone
vlakte van Djailolo tot Sahoe, ongeveer l j à 2 mijlen lang en nagenoeg
even breed, waardoor de Ake Malako of groote Sahoesche rivier voort-
kronkelt. Deze is bij hare monding ruim een vadem diep, zoodat groote
korra-korra’s daar binnen kunnen loopen De Sahoesche vlakte bestaat
uit open terrein, begroeid met alang-alang, waartusschen men slechts hier
en daar kleine bosschagen aantreft.”
0 In de “List of the land-shells collected by Mr. Wallace in the Malay
Archipelago with descriptions of the new species” , voorkomende in “Proceedings
of the Zoological Society of London for 1865” , p. 405, heet
deze soort Fhania Pyrostoma. Ik neem deze gelegenheid waar om mede
te deelen, dat Wallace zijne splitsing van den Indischen Archipel in twee
zoologische gewesten (Deel I , bl. 12) ook door zijn onderzoek der land-
schelpen bevestigd vond, “Het verschil” , zegt hij, “tusschen de Fauna s
der Indische en Australische gewesten van den Archipel wordt ook door de
landschelpen scherp geteekend. Aan. het laatste zijn een aantal karakteris-
tieke geslachten en soorten van echte Helicidae eigen, terwijl in het eerst-
genoemde in het geheel slechts vier soorten van deze familie door mij gevonden
werden. De echte diklippige ßulimi ontbreken geheel op de Molukken
en Nieuw-Guinea, gelijk zij ook ontbreken in Australie ; terwijl zrj
overvloedig zijn op de Indo-Maleische eilanden, en zieh vandaar tot Celebes
en door de eilanden ten Oosten van Java tot Timor toe uitstrekken.
0 Zie over dit onderwerp het veertigste hoofdstuk ; waar dit vraagstuk
opzettelijk behandeld wordt, waarom ik mij vooralsnog ook van alle aan-
merkingen onthoud.
( I0) Men zie het verhaal dezer gebeurtenis bij Yalentijn, 1, 2 , bl. 94, 331.
C1) Vgl. Deel I , bl. 9.
( 0 Zie over Bernstein Dl. I , bl. 488, noot 4. Door zijne tochten zijn
ons vele nieuwe bijzonderheden omtrent het noordelijk schiereiland van
Halmaheira en het eiland Morotai bekend geworden, medegedeeld in de
“zesmaandelijksche rapporten” van zijne reizen van V ei- October 1861 en