geeft. De derde soort, Elaphomia alcicornis of de elandhoor-
nige hert-vlieg genoemd, is een weinig kleiner dan de reeds
beschrevene, maar gelijkt in kleur op de Elaphomia Wallacei.
De hoorns zijn zeer merkwaardig, daar zij zieh plotseling ver-
breeden tot een vlakke p la a t, sterk getand längs den buiten-
rand, en treffend gelijkend op de hoorns van den eland, waar-
naar het insect genoemd is. Hunne klenr is geelachtig, bruin
gerand en aan de drie bovenste tanden zwart gepunt. De vierde
soort, Elaphomiabrevicornis (de korthoornige hert-vlieg), ver-
schilt aanmerkelijk van de overige. Zij is zwaarder van gestalte,
nagenoeg zwart van klenr en heeft een gelen ring aan
het benedeneinde van het achterlijf. De vleugels zijn metdon-
kere strepen geteekend, en de kop is platgedrukt enzijwaarts
verbreed, met zeer kleine platte hoorns., zwart en in het midden
bleek, die geheel den indruk geven van een nog onont-
wikkelden vorm van de hoorns der beide vorige soorten. Bij
de wijfjes van geen dezer hert-vliegen wordt een spoor van
de hoorns gevonden, maar de heer Saunders heeft tot hetzelfde
geslacht nog eene soort gebracht, waarin beide seksen de hoorns
missen (Elaphomia polita). Deze is van een blinkend zwarte kleur,
en komt in gedaante, grootte en algemeen voorkomen zeer
met Elaphomia cervicornis overeen. De hier gegeven afbeel-
ding stelt deze insecten voor in natuurlijke grootte en in ka-
rakteristieke standen.
De inboorlingen brachten mij zelden iets. Zij zijn onhandige
sukkels, en kunnen maar zelden een vogel, wild zwijn of
kengoeroe of zelfs den vadsigen opossum-achtigen Cuscus raken.
De boom-kengoeroe’s komen hier voor, maar moeten zeer
schaarsch zijn, daar mijne jagers, ofschoon zij dagelijks naar
de bosschen togen, er nooit een zagen. Kaketoe’s, lori’s en
parkieten waren inderdaad de eenige gewone vogels. Zelfs
duiven waren zeldzaam en van geringe verscheidenheid, ofschoon
wij nu en dan een exemplaar van de fraaie kroonduif
mächtig werden, altijd welkom als eene bijdrage voor onzen
siecht voorzienen disch.
Even voordat de stoomboot aankwam, had ik mijn enkel
bezeerd door over de stronken en takken van omgevallen
boomen (mijn beste jachtveld voor insecten) te klauteren,
en zooals met voetwonden in dit klimaat gewoonlijk het geval
is, ontstond daaruit een hardnekkige zweer, die mij dagen lang
aan huis kluisterde. Toen zij begon te genezen , werd zij ver-
vangen door een inwendige ontsteking van den voet, welken
ik op raad van den dokter vier of vijf dagen lang aanhoudend
papte, waarop een erg ontstoken gezwel op de pees boven den
hiel uitbrak. Dit moest vier weken lang met lancet en zalven
en pappen behandeld worden, totdat ik schier tot wanhoop
gedreven was; want het weder was eindelijk fraai geworden,
en het was voor mij eene Tantalus-straf, de prächtigste vlin-
ders mijn deur te zien voorbij vliegen, zonder ze te kunnen
nazetten, en vervolgd te worden door het denkbeeid dat ik
zonder dezen tegenspoed misschien wel twintig ä dertig nieuwe
soorten daags had kunnen vangen. En dat nog wel in Nieuw-
Glninea! — een land dat ik zeker wel nooit meer bezoeken zou, —
een land waar nog geen natuuronderzoeker zieh längeren tijd had
opgehouden, § j|i een land dat meer vreemde, nieuwe en schoone
natuur-voorwerpen bevatte dan eenig ander van den aardbo-
dem. Wat ik gevoelde terwijl ik van den morgen tot den avond
in mijne kleine hut zat, buiten Staat om zonder kruk te gaan,
kan alleen een deelgenoot mijner Studien beseffen. Mijn eenige
troost was in de vogels die mijne jagers mij elken namiddag
aanbrachten, en in de weinige insecten door mijn Ternataan-
schen bediende Lahagi ge vangen, die nu dagelijks in mijne
plaats uitging, maar natuurlijk niet het vierde deel kreeg van
wat ik zelf zou hebben kunnen bijeenbrengen. Tot overmaat
van leed was mijn geheele staf min of meer ongesteld. De een
leed aan koorts, de ander aan buikloop; eens waren er buiten