vinden wij, dat vele voor Nieuw-Guinea zeer kenmerkende
vormen in het geheel niet naar de Molukken zijn overgegaan,
terwijl andere, die men nog vindt op Halmaheira en Ceram, op
hunnen weg westwaarts niet tot Boeroe zijn doorgedrongen.
Yoegt men bierbij, dat de meeste zoogdieren van Nieuw-Guinea
op de Molukken ontbreken, dan komt men tot bet besluit, dat
deze eilanden niet te beschouwen zijn als fragmenten die van
Nieuw-Guinea zijn afgebrokkeld, maar dat zij een afzonderlijk
eilanden-gebied uitmaken, dat, in een eenigszins verwijderd
tijdperk, door eene op zieh zelve staande opheffing is ontstaan,
maar gedurende al de veranderingen die het ondergaan heeft,
gedurig verhuizers van dit groote en in voortbrengselen rijke
eiland beeft ontvangen. De lange duur van het tijdvak waarin
de Molukken een afzonderlijk bestaan hadden, wordt voorts
aangeduid door het voorkomen van twee bijzondere geslacbten
van vogels, Semioptera en Lycocorax ( '2) , die nergens elders
gevonden worden.
Wij kunnen dezen kleinen Archipel verdeelen in twee vrij
scherp gescheiden groepen: die van Ceram, waartoe Boeroe,
Amboina, de Banda- en Kei-eilanden behooren; en die van
Halmaheira, die ook Morotai, Batjan, de Obi-eilanden, Ter-
nate en andere kleine eilanden omvat. Ieder van deze groepen
heeft een groot aantal eigene soorten; in de groep van
Ceram bedraagt dat aantal niet minder dan 55. Bovendien körnen
op de meeste der afzonderlijke eilanden enkele bijzonder
daaraan eigene soorten voor. Zoo heeft Morotai een eigen ijs-
vogel, honigzuiger en spreeuw; Ternate heeft een grondlijster
(Pitta) en een vliegenvanger; Banda heeft een duif, een kla-
wier en een P itta; de Kei-eilanden hebben twee vliegenvan-
gers, een Zosterops, een klawier , een koningskraai (u ) en een
koekoek; en van het afgelegen Timor-laut, dat men naar allen
schijn tot de Moluksche- groep behoort te rekenen, kent
men slechts twee soorten van vogels, een kakatoe en een
lori, die beide voor bijzondere soorten moeten gehouden
worden (u ).
De Molukken zijn bijzonder rijk wat de papegaaien betreft,
daar zij bewoond worden door niet minder dan 22 soorten,
behoorende tot tien geslacbten. Onder deze telt men de groote
kakatoe met roode kuif, die zoo vaak levend in Europa wordt
gezien, twee fraaie roode papegaaien van het geslacht Eclectus,
en vijf van die schoone karmozijnen lori’s , die bijna uitsluitend
tot deze eilanden en de groep van Nieuw-Guinea beperkt
zijn (,5). Schier even overvloedig en fraai zijn de duiven, waar-
van 21 soorten voorkomen, en daaronder twaalf van de schoone
groote vruchtduiven (Carpophaga), waarvan de kleinere soorten
met schitterend gekleurde vlekken aan de onderzijde en
op den kop versierd zijn. Op dezen volgen de ijsvogels, die
zestien soorten teilen, bijna allen fraai en grootendeels zelfs
tot de schitterendst gekleurde vogels behoorende, die ergens
ter wereld gevonden worden.
Een der merkwaardigste groepen van vogels, de Megapodii
of hoopen-vormers, is zeer overvloedig in de Molukken. Het
zijn hoenderachtige vogels, ongeveer zoo groot als een kleine
k ip , en doorgaans van eene donkere asch- of roetkleur, met
in ’t oog loopend groote en sterke pooten en lange klauwen.
Zij zijn verwant met de Maleo’s van Celebes, waarvan reeds
vroeger eene beschrijving is gegeven (l6) , maar verschillen van
hen in levenswijze, daar de meeste dezer vogels zieh ophou-
den in het schrale kreupelgewas längs de stranden, waar de
bodem zandig is en de overblijfselen van takjes, bladeren,
schelpen, zeewier en dergelijke in overvloed gevonden worden.
Van al die vuilnis maken de Megapodii ontzachlijke hoopen,
dikwijls 6 tot 8 voet hoog en 20 tot 30 in doorsnede, het-
geen ze met betrekkelijk gemak kunnen doen door middel
hunner groote pooten, waarmede zij een massa van die vuilnis
kunnen grijpen en achteruit werpen. In het midden van