en dezelfde die overal in gebruik is op de kusten van Misool,
Salwati, de Noordwestkust van Nieuw-Guinea en de eilanden
in de Groote Geelvinkbaai;>^een feit dat duidelijk aanwijst
op welke manier de vestigingen ter kust zijn gevormd. Dat zoo
vele der eilanden tusschen Nieuw-Guinea en de Molukken (5) —
zooals Waigeoe, Gebell, Poppa, Obi, Batjan, alsmede de zuide-
lijke en oostelijke schiereilanden van Halmaheira — geene oor-
spronkelijke bewoners bezitten, maar klaarblijkelijk bewoond
worden door zwervers van zeer gemengde afkomst, is een merk-
waardige bevestiging van de juistheid der onderscheiding tusschen
Maleiers en Papoea’s als geheel verschillende rassen, die
oorspronkelijk ieder hun eigen afgezonderd terrein bewoonden.
Indien deze twee groote rassen niets anders dan wijzigingen
waren bet eene van het andere, dan zouden wij mögen verwachten
in het gebied dat hen vaneen scheidt, een met beiden
gelijkslachtig ras van inboorlingen te zullen vinden, dat tusschen
hen beiden een overgang vormde. Zoo zijn er, bij voorbeeld,
tusschen de blankste Europeanen en de zwartste Klings (•) van
zuidelijk Indie in de tusschenliggende gewesten gelijkslachtige
rassen, die een traps wij zen overgang van dezen tot genen vormen;
terwijl in Amerika, ofschoon de kleurlingen allerlei graden van
vermenging tusschen den Anglo-Sakser en den Neger, den Span-
jaard en den Indiaan vertoonen, echter geen met beiden gelijkslachtig
ras gevonden wordt, dat den natuurlijken overgang
tusschen de eenen en de anderen uitmaakt. In den Indischen
Archipel hebben wij een volkomen duidelijk voorbeeld van twee
radicaal verschillende rassen die blijkbaar tot elkander zijn
genaderd, en in een nog zeer nieuw tijdperk der geschiedenis
van den mensch zieh op een onbezet gebied met elkander ver-
mengd hebben; en ik houd mij overtuigd, dat ieder onbevoor-
oordeeld onderzoeker, die deze bevolkingen op de plaats zelve
bestudeert, met mij de meening zal deelen, dat dit de wäre
oplossing is van het vraagstuk aangaande hare onderlinge verhouding,
en dat het bijna algemeen aangenomen gevoelen dat
zij slechts wijzigingen zijn van een en hetzelfde ras, bepaal-
delijk moet worden verworpen.
De lieden van Moeka leven in dien Staat van afzichtige
armoede dien men bijna overal aantreft waar de sagoboom
overvloedig is. Zeer weinigen onder hen geven zieh de moeite
om iets van groenten of vruchten te kweeken, maar zij
leven schier uitsluitend van sago en visch, terwijl zij een
weinig tripang of karet verkoopen om zieh de schamele kleeding
te verschaffen die zij behoeven. Toch bezitten verreweg
de meesten hunner een oftwee Papoesche slaven, wier arbeid
hen voedt, terwijl zij zelven in schier volstrekten lediggang
leven. Hun eentonig bestaan kent geene andere afwisseling
of verlevendiging dan die hunne kleine tochten om te vis-
schen en handel te drijven hun opleveren. Zij staan onder het
bestuur van den Sultan van Tidore (7), wien zij jaarlijks eene
kleine schatting van paradijsvogels, karet of sago betalen. Om
zieh dat een en ander te verschaffen, doen zij jaarlijks in het
fraaie seizoen eene handelsreis naar het hoofd-eiland Nieuw-
Guinea, waarop zij eenige goederen medenemen die zij van
een Cerameeschen of Boegineeschen koopman op krediet krij-
gen. De hooge prijzen die zij van de inboorlingen weten te
bedingen, stellen hun in Staat genoeg te winnen om hunne
schatting te betalen en nog iets voor zich-zelven over te
houden.
Zulk een land is niet aangenaam om in te wonen, want
daar niemand meer heeft dan hij voor zich-zelven behoeft, is
er niets te verkoopen; en indien zieh daar niet gedurende mijn
verblijf een koopman uit Ceram had opgehouden, die een kleinen
groentetuin had en wiens bedienden nu en dan wat visch over-
hielden, zou ik dikwijls niets te eten hebben gehad. Kippen,
vruchten en groenten zijn te Moeka schaars te verkrijgen ar-
tikelen van weelde, en zelfs kokosnoten, zoo onmisbaar voor