zoo uitgebreide verzamelingen toevoegde. Op zekeren dag kwam
mij een merkwaardig voorbeeld van falend instinct voor, dat,
daar bet de feilbaavbeid van dit vermögen bewees, natuurlijk
de vraag deed rijzen, of bet wel iets anders is dan erfelijke ge-
woonte, afhankelijk van kleine eigenaardigheden van het' ge-
waarwordingsvermogen. Eenige varensgezellen hadden een vrij
grooten boom geveld, dien ik, volgens mijne bestendige ge-
w'oonte, gedurende eenigen tijd dagelijks bezocht om insecten
te zoeken. Onder andere torren kwamen er ook zwermcn van
de kleine cylindervormige bastkevers van de geslachten P latyp
us, Tesserocerus, enz. ( a) , die gaten in den bast begonnen
te boren. Na een paar dagen was ik zeer verrast, dat ik bonderden
van ben zag vastzitten in de gaten die zij geboord bad-
den, en bij onderzoek bleek mij, dat de boom een melkacb-
tig sap bevatte van de natuur van ge tab p e rtja , dat spoedig
verbardde wanneer bet. aan de lucbt werd blootgesteld, en
das de kleine dieren vastlijmde in graven die zij zelven ge-
dolven badden. De gewoonte om gaten in bet bout te boren,
ten einde daarin bunne eieren te leggen, ging dns bij deze kever-
tjes niet gepaard met eene genoegzame instinctieve kennis van
de boomen die daarvoor al of niet geschikt waren. Indien, zoo als
inderdaad eenigermate bet geval schijnt te zijn, deze boomen
een geur verspreidden die sommige soorten van deze bastkevers
aantrok, zouden deze naar alle waarschijnlijkheid nitsterven;
terwijl andere soorten, voor wie dezelfde genr onaangenaam was,
en die daarom de gevaarlijke boomen vermeden, in wezen zouden
blijven. Wij zouden dit dan toeschrijven aan een beboedend
instinct, terwijl het inderdaad slecbts op eene eigenaardigheid
van gewaarwording zou berusten.
Zeer overvloedig zijn ook op Aroe die zonderlinge kleine
to rren , die de groep der Brentbidae nitmaken ( 10). De wijfjes
hebben een puntigen snuit, waarmede zij diepe gaten boren
in den bast van doode boomen, zoo zelfs, dat zij den snuit
tot aan de oogen toe daarin begraven, en in deze gaten leggen
zij hare eieren. De mannetjes zijn grooter, en de snuit
is bij hen aan het einde verbreed, en eindigt zelfs somtijds
in een paar ducbtige kaken. Ik zag eens twee mannetjes met
elkander vecbten. Beide badden een voorpoot om den hals
van bun tegenpartij geslagen, en Melden den langen snuit in
een uittartende bouding, zoodat men ze niet zonder lachen kon
aanzien. Een ander maal zag ik er twee vecbten om een wijfje
dat in de nabijheid druk bezig was met boren. Zij stieten naar
Geveclit van manneljes-Brenthidae (Leptorhynchus angustatus).
elkander met bunne snuiten en krabden en duwden elkander
klaarblijkelijk met de grootste woede, ofscboon zij te goed ge-
barnast waren om er veel schade door te lijden. De kleinste
ging evenwel spoedig op den loop en erkende zieh dus over-
wonnen. Bij de meeste sckildvleugeligen is het wijlje grooter
dan het mannetje, en bet is daarom, met het oog op de quaes-
tie van sexueele keus, opmerkelijk, dat > in dit geval, even als
bij de bertshoornkevers (Lncanieden), waar ook de mannetjes
met elkander vechten, deze niet alleen beter gewapend, maar
ook veel groötef dan de wijfjes zijn.
Toen de tijd van ons vertrek nabij kwam, vertoonde zieh een
fraaie boom, verwant met de Erythrina’s, in bloei en strooide