welkom was. Op den ld^en woei de wind den ganschen dag
uit ket Noorden; wat voor ons een kwelling te meer was bij
de gedachte, hoe uitmuntend ons zulls een wind eenige da gen
vroeger zou zijn te stade gekomen. Den 16den, toen alles ge-
reed was, staken wij met het aanbreken van den dag van
wal, voorzien van twee nieuwe ankers en van tien roeiers,
die kun werk verstünden. Toen de avond viel, kadden wij de
helft van den weg naar de Zuidpunt afgelegd, en ankerden
dien nackt in eene kleine baai. Den volgenden morgen te drie
ure gaf ik bevel om het anker te hijsehen, maar de rotan-
kabel, die längs de rotsen kad geschuurd, knapte af dicht
bij den grond, zoodat wij teil derden male op deze ongeluk-
kige reis een anker verloren. De dag was Stil en omstreeks
den middag voeren wij de Zuidpunt van Halmaheira om, eene
taak die ons elf dagen lang had opgeliouden, terwijl de ge-
heele reis in dezen moeson niet meer dan de helft van dien
tijd had behooren te duren. Nu wij om de punt keen waren,
lag onze koers juist in de tegenovergestelde richting van vroeger,
en, als naar gewoonte, veranderde ook nu weder de wind
en woei uit ket Westen en Noordwesten, zoodat wij nog
altijd iedere mijl tot aan ket dorp Gani hadden te roeien
en het eerst in den avond van den achttienden bereikten. Een
Boegineesche koopman die daar woonde, en de Sengadji _(*)
of het hoofd betoonden zieh zeer vriendelijk. De eerste kielp
mij aan een noodanker en een kabel en gaf mij eene partij
groenten ten geschenke, terwijl de andere voor mijne man-
schappen versehe sagobroodjes liet bakken, en mij een paar
kippen, een flesch olie en eenige pompoenen schonk. Daar
het weder nog altijd zeer ongestadig was, nam ik vier mannen
extra aan boord om mij naar Ternate te vergezellen,
terwijl ik den 20&ten naar die plaats op weg ging.
Wij moesten dien geheelen nacht blijven roeien, daar de
landwinden te flauw waren om ons in staat te stellen tegen
den stroom op te zeilen. In den namiddag van den 21sten hadden
wij een uur lang günstigen wind, die weldra overging in
een hevigen rukwind, van regen verzeld, en mijne lompe man-
schappen lieten het groot-zeil tegenvallen, zoodat wij bijna
waren omgeslagen, het zeil scheurde, en, wat nog het ergste
was, de günstige wind voor ons nutteloos werd. De nacht was
Stil en wij kwamen weinig vooruit. .
Den 22sten was de wind, ofschoon flauw, weder tegen,
maar toch kwamen wij, met behulp onzer riemen, een weinig
voor den middag door Straat Patientie, het nauwste gedeelte
van hetkanaal tusschen Batjan en Halmaheira (6). Deze naam,
van de oude Portugeesche zeevaarders afkomstig, is zeer ge-
past, daar de stroomen hier zeer sterk zijn, en de neeren zoo
menigvuldig, dat de schepen er zelfs met een günstigen wind
dikwijls niet door kunnen komen. Des namiddags noodzaakte
ons een sterke Noordewind (vlak tegen) tweemalen om ten
anker te komen. Des nachts was het stil en kropen wij lang-
zaam vooruit met behulp onzer riemen.
Op den 23sten hadden wij weder öf tegenwinden öf wind-
stilten. Op raad der mannen van Gani die met ons waren en
de kust goed lcenden, staken wij weder over naar de kust
van Halmaheira, en juist toen wij ze bereikt hadden, kwam
op nieuw een rukwind uit het Noorden met regen, en werden
wij genoodzaakt voor den nacht op den rand van een koraal-
rif te ankeren. Te drie ure in den morgen wekte ik mijne
manschap, maar daar er al weder geen wind was, moesten
wij langzaam voortroeien. Bij het aanbreken van den dag stak
een frisseke koelte uit het Zuiden op, maar zij duurde slechts
een uur. Het overige van den dag hadden wij niets dan wind-
stilten, flauwe tegenwinden en vlagen, en kwamen wij zeer
weinig vooruit.
Op den 25sten dreven wij weder af naar het midden van
het vaarwater, maar kwamen niet verder; maar des namid