negeriin van Wokam, zoowel door Bosscher als door von Rosenberg, maar
geen van beiden maakt van Noesei gewag. Bosscher noemt Wokam, Peng-
ambil en Samaeng aan den Voorwal, Naifar, Manambai, Majoeni en
Badjina aan den Achterwal. De vier eerstgenoemde kent ook von Rosenberg,
onder de namen Wokam, Fingambel, Saman en Nafleroe, en in
plaats van de drie overige noemt hij nog Bomtin.
C) Von Rosenberg, in zijne “Reis naar de Zuidooster-eilanden,” biz.
22, de verschillende soorten van pijlen der Aroe-eilanders beschrijvende,
zegt van de hier bedoelde soort : “Uitsluitend tot het schieten van klein
gevogelte dienen de toebak en kaitìng tinga; bij eerstgenoemde soort heeft
de punt een ronden, van voren nagenoeg platten knop, bij de laatste is
die, hoewel bijna evenzoo gevormd, nog buitendien van drie naar voren
gerichte körte uitsteeksels voorzien. Beide soorten van pijlen dienen, om
het wild levend of onbesehadigd in des jagers hand te doen vallen.”
Doch ofschoon dus von Rosenberg de soort van pijlen. kent waarop Wallace
hier het oog heeft, zegt hij op biz. 46, dat de inboorlingen n iet,
zooals men dikwerf hoort verteilen, met stompe, maar wel degelijk met
scherpgepunte pijlen op de paradijsvogels schieten. Hij maakt overigens
ook gewag, zoowel daar als op biz. 42, van het hutje of loofdak waar-
onder zieh de jagers verbergen om de paradijsvogels te beloeren.
Het komt mij voor dat Wallace, die in hoofdstuk XXXVHI nog eens
op het gebruik dier van een knop voorziene pijlen bij het dooden der
paradijsvogels terugkomt, en het ook op de titelplaat van dit deel afbeeldt,
het wel niet geheel uit de lucht zal gegrepen hebben. Zou het dus niet
mogelijk zijn dat niet overal of altijd van dezelfde soort van pijlen wordt
gebruik gemaakt?
(3) Of, naar de tegenwoordig gangbare onderverdeeling van het geslacht
Paradisea, “Cicinnurus r e g i u s met welken naam dezevogel ook telkens
in het XXXVHIste hoofdstuk genoemd wordt. Hij wordt daar andermaal
uitvoerig beschreven, gedeeltelijk met bijna dezelfde woorden. Men stuit
echter ook op kleine verschillen. Zoo staat op de ééne plaats : “it frequents
the lower trees of the less dense forests,” en op de andere : “it frequents
the smaller trees, in the thickest parts of the forest.”
(4) Eng. : this “thing o f beauty,” met toespeling op den bekenden
dichtregel :
“A thing of beauty is a joy for ever.”
(6) T. w. Paradisea apoda, de faneam der inboorlingen. Deze soort
komt, zoover men weet, uitsluitend op de Aroe-eilanden voor, terwijl
Cicinnurus regius ook op Nieuw-Guinea, Misool en Salwati gevonden
wordt. De bekende paradijsvogels der Aroe-eilanden zijn tot deze twee
soorten beperkt. Zie hoofdstuk XXXVIII en von Rosenberg, t. a. p ., bl.
41 vv. Laatstgenoemde zegt op biz. 45: “De bewering van sommige
reizigers, b. v. Forrest, en in navolging van hem ook die van vele na-
tuurkundigen, b. v. Wallace en Gray, dat Paradisea apoda ook op Nieuw-
Guinea zou leven, is geheel onjuist.” Ik vind echter die bewering bij
Wallace n ie t; alleen spreekt hij in hoofdst. XXXVHI het vermoeden u it,
dat deze vogel misschien ook zal gevonden worden in de nog niet onder-
zochte deelen van Nieuw-Guinea; en het schijnt mij dan ook onvoorzich-
tig , die mogelijkheid te loochenen.
(6) Pipra of Manacus, een bekend geslacht van Zuid-Americaansche
Passerinae, nauw verwant met de Kotinga’s.
(7) Over de veranderingen van het kleed der groote-paradijsvogels spreekt
Wallace nader in hoofdst. XXXVHI. Zijne voorstelling verschilt zeer van
die bij von Rosenberg, “Reis naar de Zuidooster-eilanden,” biz. 43,
waarop ik in de noten op hoofdst. XXXVHI zal terugkomen.
(3) De transscriptie van dien kreet door von Rosenberg , t. a. p ., is :
“woek- wook- woeok.”
(9) In zijne “Parrots of the Malayan region” (Proceedings of the Zoölog.
Soc., 1864) onderscheidt Wallace twee soorten van Microglossum, eene
grootere , Microglossum Goliath, op Nieuw Guinea, Waigeoe en Misool, en
de hier beschreven kleinere, Microglossum aterrimum , van de Aroe-eilanden.
Hij voegt er echter bij dat de twee soorten nauwelijks van elkander kunnen
onderscheiden worden (are hardly distinguishable). Het is dus niet te ver-
wonderen, dat vele ornithologen het soortverschil ontkennen, en slechts
dine soort aannemen, die in grootte sterk varieert. Zie Finsch, “ die Papageien,”
I , S. 374. In plaats van Microglossum sclirijven velen Micro-
■ glossus. Von Rosenberg, “Reis naar de Zuidooster-eilanden,” biz. 48,
noemt dezen vogel alkai, waarschijnlijk de naam dien hem de Aroe-eilanders
geven. Met de waarnemingen van Wallace omtrent de wijze waarop
deze vogel zieh voedt, verdienen die van von Martens en Westerman ver-
geleken te worden, die ook Finsch; t. a p ., biz. 175 meedeelt. Westerman’s
waarnemingen in den tuin van Natura Artis Magistra te Amsterdam zijn