nen afstand een zandige inliam, waarin de uitstrooming van
een riviertje het aangroeien van het koraal verhinderde; en
tegen den avond bereikten wij dit punt, waar wij den nacht
voor anker doorbrachten. Wij vonden hier weder eenige Gale-
lareezen, die zieh met het schieten van herten en wilde var-
kens bezig hielden, maar daar zij geen- Maleisch konden of
wilden spreken, waren van hen weinig inlichtingen te erlangen.
Het bleek ons dat längs liet strand de stroom wisselde
met het tij, maar dat hij op ongeveer een nujl afstands altijd
denzelfden kant uitliep en ons tegen was; en dit gaf ons eenige
hoop om de punt alsnog te bereiken, van welke wij nu ongeveer
20 mijlen verwijderd waren. Den volgenden morgen
bleek ons dat de Galelareezen zieh vöör den dageraad uit de
voeten hadden gemaakt, misschien omdat zij eenige vage vrees
koesterden ömtrent onze voornemens. Naar allen schijn hielden
zij mij voor een zeeroover. In den loop van den morgen
voer ons een boot voorbij, van wier bemanning wij vernamen
dat zieh een weinig verder naar de punt toe een veel betere
haven bevond, waarin zieh een menigte Galelareezen ophiel-
den, van wie wij waarschijnlijk eenigen bijstand' zouden erlangen.
Te drie ure des namiddags, toen de stroom keerde, staken
wij van wal, maar daar de wind tegen was, kwamen wij
weinig vooruit. Met de invallende duisternis bereikten wij,
wel is waar, den ingang van de haven, maar eene neer en
een windvlaag dreven ons weer naar het ruime sop. Na zons-
ondergang woei er een land wind en wij zeilden een weinig
in zuidwestelijke rich ting. Daarop werd het weder stil en wij
lieten ons anker veertig vademen afhangen, om te pogen den
stroom tegen te werken; maar het hielp ons bitter weinig,
en des morgens bleek ons dat wij weder een goed eind van
het strand af waren en juist tegenover onze ankerplaats van
den vorigen dag, die wij door hard te roeien op nieuw bereikten.
Ik gaf mijne manschappen dien dag vrij om uit te
rüsten en te slapen, en den volgenden morgen, den 10 <len
October, staken wij te twee ure met een landwind op nieuw
van wal. Nadat ik hen aan de riemen had gezet en last ge-
geven om dicht onder den wal te houden, en tot geen prijs
naar de ruime zee af te dwalen, ging ik naar beneden, daar
ik mij niet heel wel voelde. Maar bij het aanbreken van den
dag zag ik , tot mijne groote verbazing, dat wij weder ver
van het strand waren. Men verhaalde mij toen dat de wind
langzamerhand meer en meer tegen was geworden en ons
buiten den köers had gedreven; maar niemand had bezinning
genöeg gehad om het zeil te strijken en längs het strand te
roeien, of om mij te roepen. Toen het licht was geworden be-
speurden wij dat wij weder waren teruggedreven, en ons op
nieuw tegenover onze vroegere ankerplaats bevonden, die wij
nu ten derden male door hard roeien moesten bereiken. Nabij
het strand gekomen, bemerkte ik dat de stroom ons günstig
was. Ik gaf dus last längs de kust zuidwaarts te varen, en
zoo kwamen wij weder nabij den ingang van de tweede haven.
Reeds wenschten wij ons geluk dat wij haar ten laatste be-
reikt hadden, toen plotseling een hevige rukwind uit het Zuid-
oosten ons terugslingerde en het onmogelijk maakte haar binnen
te varen. Daar ik weinig lust had om op nieuw terug te
keeren, besloot ik te beproeven om ten anker te komen. Dit
gelukte, maar in zeer diep water en dicht bij de riffen; waar-
van ik echter geen gevaar vreesde, daar de heerschende winden
zoodanig waren, dat, zoo het anker niet hield, het niet
moeilijk zou zijn in volle zee te komen. Toen nu de rukwind
voorbij was, had zieh de stroom weder in ons nadeel gekeerd.
Wij meenden dat wij nu tot omstreeks vier ure des namiddags
zouden moeten wachten, maar hoopten alsdan de haven
te kunnen binnenvaren.
Maar nu eerst bereikten onze tegenspoeden het toppunt. De