perziken en pruimen, en als men soms de oorspronkelijke
wilde boomen in de bosschen aäntreft, zijn hunne vruchten,
zoo niet oneetbaar, ten minste smakeloos.
De bevolking van Watoebella, evenals die van de meeste
Mohammedaansche dorpen in Oost-Ceram en Goram, vermaak-
te mij zeer door hare zonderlinge voorstellingen aangaande
den Russischen oorlog. Zij geloofden dat de Russen niet alleen
door de Türken geslagen, maar geheel overwonnen en tot de
omhelzing van den Islam genoodzaakt waren, en het was niet
mogelijk hen te overtuigen dat dit het geval niet was en de
arme Sultan, zonder de hulp van Frankrijk en Engeland, siecht
zou gevaren zijn. Van de Türken gelooven zij, dat zij de
grootste en sterkste menschen ter wereld, — een waar ras
van reuzen zijn; dat zij ontzachlijke massa’s vleesch eten, en
dat geen ander volk tegen hun moed en kracht bestand is.
Hoe deze zonderlinge begrippen ontstaan zijn, is moeilijk te
zeggen, tenzij ze afkomstig zijn van Arabische priesters of
hadji’s van Mekka teruggekeerd, die wellicht gehoord hebben
van de heldendaden der Türken in vroeger eeuwen, toen zij
geheel Europa deden beven, en van meening zijn dat zij hun
karakter en krijgshaftigheid tot den huidigen dag onveranderd
bewaard hebben.
Daar eindelijk een bestendige zuidoostewind was doorgeko-
men, keerden wij den 25stei» April naar Manawoka terug, en
staken den volgenden dag vandaar over naar Ondoor, het
voornaamste dorp van Goram.
Dit gansche eiland i s , op ongeveer een kwart paal afstands
van het strand, omgeven door een slechts op enkele punten
afgebroken kanaalrif, doorgaans té bespeuren aan een streep
van bleekgroen water, terwijl zieh enkel bij het laagste ebtij
eenig spoor van rots boven het watervlak vertoont. E r zijn
evenwel onderscheiden diepe doorgangen, en binnen het rif
heeft men in alle weder een veilige ankerplaats. Het land ver-
rijst allengs tot een matige hoogte, en aan alle kanten spoe-
den zieh talrijke kleine stroomen naar zee. Het aanwezen de-
zer stroomen zou alleen reeds genoegzaam zijn om te bewijzen,
dat Goram niet enkel uit koraal bestaat, daar in dat geval al
het water, evenals op Manawoka en Watoebella, door de poreuze
rots zou worden opgeslorpt; maar wij hebben andere
meer stellige bewijzen in het kiezel en de steenen hunner bedding
, die op onderscheidene laagvormige gekristalliseerde rots-
soorten wijzen. Omstreeks een honderd eilen van het strand
verheft zieh een muur van koraalrots ter hoogte van tien à
twintig voet, en daarboven vindt men een golvende vlakte
van ruw koraal, die naar binnen toe afhelt, en dan, na weder
eenigszins te zijn gerezen, door een tweeden muur van koraal
wordt begrensd. Dergelijke muren herhalen zieh hooger o p , en
men vindt koraal tot op het hoogste gedeelte van het eiland.
Die eigenaardige bouw leert ons dat te dezer plaatse land
aanwezig was voordat het koraal zieh vormde; dat dit land
langzamerhand beneden de wateren daalde, maar met tus-
schenpoozen van rust, gedurende welke riffen ontstonden die
het op die verschillende trappen zijner hoogte omsingelden;
dat het daarop weder rees tot boven zijne tegenwoordige hoogte
en thans op nieuw aan het dalen is. Wij maken dit op uit
die kringriffen, die alleen uit bodemverzakking kunnen ver-
klaard worden; en werkelijk, indien het eiland thans weder
een honderd voet rees, zou het rif dat het nu omgeeft, met
het ondiep kanaal daar binnen, een nieuwen muur van koraalrots
en eene nieuwe golvende koralen vlakte vormen, geheel
gelijk aan die welke nu op verschillende hoogten tot aan den
top van het eiland worden aangetroffen. Ook blijkt het dat
deze veranderingen in een betrekkelijk nieuw tijdvak hebben
plaats gehad; want de oppervlakte van het koraal heeft ter
nauwer nood door den invloed van het weder geleden, en hon