waren wegens een quaestie van schending der grenzen van de
andere zijde van het eiland gekomen, en bereid om den krijg
aan te vangen zoo de vreedzame onderhandelingen mochten
mislukken.
Ik had, den dag voor mijne komst op Goram, op Manawoka
voor honderd gülden een kleine prauw gekocht, die den vol-
genden dag naar Goram werd overgebracht, waar het, naar
men mij zeide, gemakkelijker zou zijn de noodige verande-
ringen te laten maken, omdat daar eenige scheepstimmerlieden
van de Kei-eilanden gevestigd waren.
Zoodra het werk aan de prauw begonnen was, zag ik mij
genoodzaakt het verzamelen op te geven; want het bleek mij
dat, als ik er niet bestendig bij was, er zeer weinig zou worden
verricht. Daar het mijn plan was met deze boot eenige
verre tochten te doen, besloot ik haar gemakkelijk in te richten,
maar ik was verplicht daarbij zelf al het binnenwerk te
maken, met de hulp mijner beide Amboineesche bedienden.
Ik kreeg een overvloed van bezoekers, die vreemd opkeken
dat een blanke zelf werkte, en zeer verbaasd waren over al
de nieuwigheden die ik in een hunner inlandsche vaartuigen
tot stand bracht. Gelukkig had ik eenig eigen gereedschap,
waaronder een kleine zaag en eenige beitels , die door het
verdeelen en pasmaken van zware ijzerhouten planken voor
den vloer en de posten die den driekanten mast moesten
schrägen, op een zware proef werden, gesteld. Zij bleken
echter, als van het beste' Londensche maaksel, tegen den ar-
beid bestand te zijn, en had ik ze niet gehad, ik had zeker
mijne boot niet half zoo net kunnen afwerken, of meer dan
het dubbel van den tijd noodig gehad. Aan een werkman van
Kei had ik het inzetten van nieuwe inhouten opgedragen, en
ik kocht daarvoor spijkers van een Boegineeschen koopman
tegen acht stuivers het pond. Ongelukkig echter waren mijn
fretboren te klein, en daar ik geen avegaars had, waren wij
genoodzaakt al de gaten met heete ijzers te boren, wat een
zeer langwijlig en gebrekkig werk was.
Vijf mannen hadden zieh verbonden om aan de prauw te
werken tot zij gereed was, en mij dan naar Misool, Waigeoe
en Ternate te vergezellen. Het bleek echter dat hun begrip
van arbeid geheel verschilde van het mijne, en ik had verba-
zend veel met hen te stellen; zelden kwamen er meer dan
twee of drie te gelijk, en als zij kwamen hadden zij steeds
honderderlei verontschuldigingen om niet meer dan een hal-
ven dag te werken. Toch vroegen zij gedurig om geldelijke
voorschotten, bewerende dat zij niets te eten hadden. Gaf ik
die, dan kon ik zeker zijn dat ze den volgenden dag zouden.
wegblijven, en sloeg ik hun verzoek af, dan weigerden som-
migen om verder een hand uit te steken. Naarmate mijne boot
de voltooiing naderde, werden ook mijne moeilijkheden met
de manschappen grooter. De oom van een hunner was in een
kleinen oorlog of partijstrijd betrokken en verlangde zijne hu lp ;
een tweede werd door de ziekte zijn er vrouw teruggehouden;
een derde had de koorts en pijn in zijn hoofd en zijn rüg; en
een vierde had een onverbiddelijken schuldeischer, die hem
niet uit het oog wilde verliezen. Allen hadden een maand dag-
geld in voorschot ontvangen; en ofschoon het bedrag niet
groot was, achtte ik het noodig het hen terug te doen betalen,
daar ik anders vreesde nooit met dit volk te zullen klaar komen. Ik
zond dus den gerechtsdienaar van het dorp om er twee te vatten,
en hield hen een dag in arrest, waarop zij mij ongeveer drie
vierden teruggaven van wät ik van hen te vorderen had. De
zieke man liet zieh ook tot teruggave bewegen, en de vierde,
die als stuurman dienst zou doen, bezorgde mij een plaatsver-
vanger, die bereid was voor zijne schuld te werken en zieh
tevreden te stellen met het loon dat hem bovendien zou toe-
komen.
Omstreeks dezen tijd ontvingen wij een treffende proef van