storting (2). De boomen waarin de vogels zieh ophouden, zijn
zeer hoog, waarom het noodig is in de takken een soort van
klein loofdak te maken, waaronder de jager zieh plaatst bij
het aanbreken van den dageraad en den ganschen dag blijft
zitten. Zoo vaak een vogel op den boom neerstrijkt, is hij bijna
zeker dien te treffen *). Dienzelfden avond nog keerden de ja-
gers naar hunne woningen terug, en ik heb niets meer van
hen gemerkt. De reden hiervan was, zooals mij later bleek,
dat het te vroeg in het ja a r was om vogels te krijgen die goed
in de veeren waren.
De twee of drie eerste dagen van ons verblijf te dezer plaatse
waren zeer vochtig, en ik kon slechts weinig vogels of insec-
ten mächtig werden; maar ten laatste, toen ik reeds begon te
wanhopen, bracht mijn bediende Badroen mij op zekeren dag
een exemplaar, dat mij vergoeding schonk voor maanden
lange teleurstelling. Het was een kleine vogel, nog wat kleiner
dan een lijster. Het grootste deel van zijn gevederte was
krachtig vermiljoen rood van kleur, met een glans als van gesponnen
glas. Op den kop werden de vederen kort en flu-
weelachtig en ging de kleur over in schitterend oranje. Be-
nedenwaarts van de borst waren de vederen zuiver wit en
zacht en glanzig als zijde, en dwars over de borst liep een band
van donker metaalglanzig groen, dat dit wit van het rood van
den hals afscheidde. Boven ieder oog was een ronde vlek van
hetzelfde metaalachtig groen; de sneb was geel, en de poo-
ten en teenen fraai kobalt-blauw, waardoor zij een treffend
contrast vormden met al de andere deelen des lichaams. Reeds
alleen met het oog op de verdeeling der kleuren en het weef-
sel van het gevederte, is deze kleine vogel een juweel van
het eerste water, en toch is daarin zijne zeldzame schoonheid
* Zie de plaat over den titel.
nog slechts ten halve gelegen. Aan weörszijden van zijne borst
vertoonen zieh kleine bundels grijsachtige vederen, omtrent
twee duim lang, die echter gewoonlijk onder de vleugels
verborgen liggen. Deze vederen, die ieder eindigen in een
breeden band van krachtig smaragdgroen, kunnen naar wille-
keur van den vogel worden opgestoken en uitgespreid als een
paar sierlijke waaiers, wanneer de vleugelen zijn opgeheven.
Maar dit is niet het eenige sieraad. De twee middelste staart-
veeren hebben eene fijne draadvormige verlenging van onge-
veer vijf duim, en wijken vaneen met een sierlijke dubbele
kromming. Van omstreeks een halven duim van het uiteinde
af is deze draad gevlagd, doch alleen aan de buitenzijde, en
fraai metaalglanzig groen van kleur, en daar hij schroefswijze
binnenwaarts gekruld is, worden als twee prächtig glinsteren-
de knoopen gevormd, die tot vijf duim beneden het lichaam
reiken en even zoo ver van elkander staan. Deze beide sieraden,
de borstwaaiers en de aan het eind schroefvormige staartdra-
den, zijn volstrekt eenig in hunne soort; onder de achtduizend
bekende soorten van vogels van dezen aardbol is er geene en-
kele waarbij zij voorkomen; en verbonden met de uitgelezen
schoonheid van het gevederte, maken zij dit diertje tot een
der bekoorlijkste van de vele bekoorlijke voortbrengselen der
natuur *). Mijne Aroeeesche vrienden verlustigden zieh zeer over
mijne verrukking en verbazing; want voor hen is de “boe-
rong radja” niets meer dan voor ons een roodborstje of een
putte rtje.
Zoo was dan een van de doeleinden bereikt waarmede ik
den tocht naar het verre Oosten had ondernomen. Ik had een
exemplaar verkregen van den konings-paradijsvogel (Paradisea
regia (3) ) , die wel is waar reeds door Linnaeus wasbeschre-
(* Zie de hovenste figuur van de plaat in het hegin van hoofdstuk
XXXVIII.